ECLI:NL:GHAMS:2014:6116
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. van Haeringen
- G.J. Driessen-Poortvliet
- R.G. Kemmers
- Rechtspraak.nl
Einde alimentatieverplichting na onvoldoende bewijs van huurovereenkomst
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie. De vrouw had in een eerdere tussenbeschikking de mogelijkheid gekregen om haar verweer deugdelijk te onderbouwen, maar het hof oordeelde dat zij hier niet in was geslaagd. De man stelde dat de alimentatieverplichting was geëindigd, omdat de vrouw niet kon aantonen dat zij een kamer huurde van de heer [x]. Het hof had eerder al op 18 maart 2014 verwezen naar de feiten en het verloop van de procedure. De vrouw had stukken ingediend, waaronder kwitanties van huurbetalingen, maar het hof oordeelde dat deze onvoldoende bewijs boden voor de huurovereenkomst. De vrouw had geen bankafschriften overgelegd die de contante betalingen konden onderbouwen, en de verklaring van [x] dat hij geen affectieve relatie met de vrouw had, werd niet als voldoende bewijs gezien. Het hof concludeerde dat de vrouw en [x] samenwoonden en een duurzame affectieve relatie hadden, wat leidde tot de conclusie dat de alimentatieverplichting van de man was geëindigd met ingang van 3 november 2009. De vrouw werd veroordeeld tot terugbetaling van de ontvangen alimentatie sinds die datum. De beschikking werd vernietigd en de verzoeken van de man werden toegewezen.