Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
[kind a]is het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de alimentatie voor de jongmeerderjarige [kind a], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De vrouw, optredend voor zichzelf en als gemachtigde van [kind a], heeft in hoger beroep verzocht om een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [kind a] door de man. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om een bijdrage van € 502,92 per maand, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010. De rechtbank heeft de man niet ontvankelijk verklaard in het verzoek voor de periode vanaf [datum] 2014.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van beide partijen. De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [kind a] € 1.017,64 per maand bedraagt, terwijl de man dit betwist en stelt dat de behoefte lager is. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de door haar gestelde behoefte. Het hof heeft de behoefte van [kind a] vastgesteld op € 253,- per maand tot zijn 18e verjaardag en aansluitend op de WSF-normen voor een thuiswonende student.
De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van [kind a]. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Daarom is het hof ervan uitgegaan dat de man voldoende draagkracht had om een bijdrage te voldoen. De ingangsdatum van de bijdrage is vastgesteld op 1 januari 2010. Het hof heeft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] vastgesteld op verschillende bedragen, afhankelijk van de periode, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd.