ECLI:NL:GHAMS:2014:6111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
200.144.907/01 en 200.144.907/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen en de omgangsregeling. De man en de vrouw, die in 2000 zijn gehuwd en in 2009 gescheiden, hebben samen twee kinderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en de vrouw het eenhoofdig gezag toegewezen, terwijl de man het recht op omgang met de kinderen was ontzegd. De man ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders problematisch is, wat leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat de kinderen klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders. De man betwistte de beëindiging van het gezamenlijk gezag, maar het hof oordeelde dat de situatie van de kinderen ernstig is en dat er geen verbetering te verwachten is. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank om het gezag aan de vrouw toe te wijzen.

Wat betreft de omgang, oordeelde het hof dat hoewel de kinderen recht hebben op omgang met de man, dit momenteel niet in hun belang is. De omgang werd geschorst totdat de gezinsmanager kan vaststellen dat contact weer mogelijk is zonder belasting voor de kinderen. Het hof benadrukte het belang van hulpverlening om de relatie tussen de man en de kinderen te normaliseren. De beslissing van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar het hof gaf aan dat de omgang kan plaatsvinden zodra de omstandigheden dit toelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 juli 2014
Zaaknummers: 200.144.907/01 en 200.144.907/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/145776 / FA RK 13/946
in de zaak met zaaknummer 200.144.907/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. van Meeteren te Schagen,
en in de zaak met zaaknummer 200.144.907/02 van:
[…],
wonende te […],
verzoeker,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
tegen
[…],
wonende te […],
verweerster,
advocaat: mr. E. van Meeteren te Schagen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant tevens verzoeker en geïntimeerde tevens verweerster worden hierna
respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is in de zaak met zaaknummer 200.144.907/01 op 8 april 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 februari 2014 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk C/14/145776 / FA RK 13/946.
1.3.
De vrouw heeft op 20 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 30 mei 2014 is bij het hof een brief van de advocaat van de man met een tweetal stukken binnengekomen. De vrouw heeft op 3 juni 2014 een reactie aan het hof gezonden.
1.5.
De zaak is op 4 juni 2014 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.144.907/02 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
-de man, bijgestaan door zijn advocaat en een schrijftolk, mevrouw G. Stam-Olsson;
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
-de gezinsmanager als vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland.
1.7.
Voorafgaand aan de zitting is [kind a] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 december 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 2001 en […] [in] 2005 ([kind b]) (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Tot aan de datum van de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 7 september 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van 12 maanden, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot 7 september 2014.
2.3.
Uit een werkplan van Parlan van 21 november 2013 blijkt dat [kind a] en [kind b] het KIES-programma hebben doorlopen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald, dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Daarnaast heeft de rechtbank de beschikking van 17 december 2009 en de door partijen bij gelegenheid van het kort geding in juni 2012 gemaakte nadere afspraken gewijzigd in die zin dat de man het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd.
3.2.
De man verzoekt in de zaak met nummer 200.144.907/01, met vernietiging van de bestreden beschikking, dat de vrouw alsnog in haar verzoek om eenhoofdig gezag niet wordt ontvangen, althans dat het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag wordt afgewezen. Voorts verzoekt de man - na wijziging van zijn verzoek ter terechtzitting - om een zorgregeling vast te stellen in die zin dat de man een weekend per drie weken omgang heeft met [kind a] en drie weken later een weekend omgang heeft met [kind b], waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen aan het einde van de omgangsregeling weer terugbrengt naar de vrouw.
3.3.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen, danwel de man in die verzoeken niet te ontvangen of de verzoeken aan hem te ontzeggen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Ten aanzien van het gezag
4.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de rechtbank op juiste gronden het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen heeft beëindigd en aan de vrouw alleen het gezag heeft opgedragen.
4.2.
De man stelt dat er geen grond is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Hij voert hiertoe aan dat de communicatie tussen partijen niet gemakkelijk is, maar met begeleiding van de gezinsvoogd kunnen zij het gezag prima gezamenlijk uitoefenen. De man is bezorgd geweest over de verzorging en de opvoeding van de kinderen door de vrouw. Hij wil zich bij de uitoefening van het gezag echter meer passief opstellen en de invulling vooral door de gezinsvoogd laten bepalen. Het is dan niet nodig hem het gezag te ontnemen.
4.3.
De vrouw betwist de stellingen van de man en voert hiertoe aan dat de communicatie tussen partijen uiterst moeizaam is, waardoor de kinderen al behoorlijk klem en verloren zijn geraakt. Het is opmerkelijk dat de man na de afgelopen jaren van procederen en na alle ingezette hulpverlening doet alsof het probleem vrij gemakkelijk kan worden opgelost.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht onder de indruk te zijn van wat de kinderen en dan vooral [kind a] overkomt. Hij lijdt volgens de Raad onder een ernstig loyaliteitsconflict. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [kind a] wisselend is in zijn wens om zijn vader te zien. Voorts stelt hij zich beschermend op ten opzichte van zijn zusje terwijl hij de verantwoordelijkheid voor haar niet behoort te dragen. De veiligheid van de kinderen is in het geding: de kinderen worden geconfronteerd met de conflicten tussen en de problemen van de ouders en zij willen voor beide ouders een goed kind zijn. Het is slecht voor de kinderen als zij horen dat de man de vrouw als opvoeder diskwalificeert. Uit de overgelegde berichten blijkt dat de kinderen door de man ter verantwoording worden geroepen en dat hoort niet. De vrouw wil wel dat er contact tussen de man en de kinderen is, maar dat moet wel op een veilige manier tot stand worden gebracht. Het is duidelijk dat de kinderen buiten de strijd van de volwassenen gehouden moeten worden hetgeen zelfs met gedwongen hulpverlening tot nu toe niet is gelukt. Er is volgens de Raad duidelijk sprake van kinderen die klem en verloren zijn geraakt tussen hun ouders.
4.5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat inmiddels sprake is van een forse belasting van de kinderen door de voortdurende strijd tussen de ouders, waardoor de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dit heeft er toe geleid dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld in september 2011. Bureau Jeugdzorg heeft zich onder meer door inzet van gezinsbegeleiding van Parlan ingespannen de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar die inspanning heeft geen vruchten afgeworpen onder meer doordat de man gebrek heeft aan pedagogisch inzicht en boos blijft op de vrouw, hetgeen hij uit naar de kinderen. In deze omstandigheden is geen vruchtbaar overleg tussen de ouders mogelijk en van het nemen van gezamenlijke beslissingen over en in het belang van de kinderen is al helemaal geen sprake.
In de zomer van 2013 is tussen de man en [kind b] een conflict ontstaan op de camping waarna hij haar ’s avonds laat de deur heeft gewezen. De man legde de schuld van dit conflict bij de kinderen en de vrouw, leek niet in staat om zijn eigen rol in deze situatie onder ogen te zien en de verhouding tussen de kinderen en de man is daardoor verder onder druk komen te staan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man ook nog recent e-mail- en sms-berichten aan de kinderen heeft geschreven waarin hij de vrouw diskwalificeert en de kinderen ter verantwoording roept, terwijl hij niet bij machte lijkt om in te zien dat dit strijdig is met het belang van de kinderen en herstel van goede onderlinge verhoudingen in de weg staat. Uit het eerder genoemde werkplan van Parlan komt naar voren dat [kind a] tussen de man en de vrouw in staat en daar heel veel last van ervaart, hij kan de situatie bijna niet meer aan. De druk en spanning die [kind a] ervaart is ook gebleken tijdens het gesprek dat hij voorafgaand aan de zitting met de voorzitter had. De vrouw is inmiddels van plan om met de kinderen naar België te verhuizen met name omdat zij denkt hiermee [kind a] meer rust te kunnen bieden. Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank en de Raad van oordeel, dat de kinderen als gevolg van de langdurige en voortgaande strijd tussen de ouders klem en verloren zijn geraakt en dat niet is te verwachten dat in deze situatie binnen afzienbare tijd voldoende verandering komt. De moeder is als primaire verzorgster van de kinderen de meest aangewezen figuur om met het gezag te worden bekleed. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover daarbij het eenhoofdig gezag aan de vrouw is toegewezen.
Ten aanzien van de omgang
4.6.
Sinds september 2013 heeft er geen omgang meer tussen de man en de kinderen plaatsgevonden.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep en het aan de zitting voorafgaande gesprek met [kind a] is gebleken, volgt dat de kinderen in feite wel contact met hun vader zouden willen hebben, maar op een onbezorgde en voor hen onbelaste manier. Omdat dat in de afgelopen periode niet mogelijk is geweest bepleit de vrouw rust en voorlopig geen contact tussen de man en de kinderen en bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.7.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben de kinderen recht op omgang met de man. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd, indien één van de ontzeggingsgronden, zoals vermeld in artikel 1:377a, lid 3 BW zich voordoet. Het hof is van oordeel dat contact tussen de man en de kinderen van belang is voor hun (identiteit)ontwikkeling, maar contact mag geen belasting voor de kinderen vormen. Op dit moment is contact tussen de man en de kinderen nog te beladen voor hen, maar de kinderen staan nog immer onder toezicht en de gezinsmanager kan in het kader daarvan hulp organiseren om daarmee te trachten de verhouding tussen de man en de kinderen en tussen de man en de vrouw alsnog te normaliseren omdat de kinderen daarmee het meest gebaat zouden zijn en de man en de vrouw ter zitting in hoger beroep te kennen hebben gegeven dat ook het liefste te willen. De hulpverlening aan de man dient daarbij zodanig te zijn, dat de man inzicht krijgt in de gevolgen van zijn handelen en uitingen voor het welbevinden van de kinderen. Deze hulpverlening zal eerst tot resultaat - eruit bestaande dat de thans ervaren belasting door de kinderen in het contact met de man is weggenomen - moeten leiden alvorens er sprake kan zijn van een (regelmatige) regeling zoals door de man is verzocht. Het hof is van oordeel, dat indien aan de man het recht op omgang is ontzegd, de gezinsmanager belemmerd wordt bij het tot stand brengen van contact tussen de man en de kinderen, zodra dat (weer) mogelijk is. Om die reden zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van dit onderdeel vernietigen. Zo lang de ondertoezichtstelling voortduurt heeft de gezinsmanager de taak om de juiste hulp voor de gezinsleden in te schakelen. Het hof gaat er wel van uit, dat zowel de vrouw als de man zich voor hulp openstellen en ieder zijn/haar medewerking verleent. Indien de hulpverlening ertoe leidt dat opnieuw contact tussen de kinderen en de man mogelijk is, kunnen partijen in overleg met de gezinsmanager een regeling vaststellen. Het hof zal daarom beslissen als hierna te bepalen.
5. Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (zaaknummer 200.144.907/02)
5.1.
De man heeft bij zijn verzoekschrift van 2 april 2014 verzocht de tenuitvoerlegging van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
5.2.
De vrouw verzoekt het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.
5.3.
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gegeven, is daarmee het belang van de man bij een beslissing op het schorsingsverzoek komen te ontbreken. Het schorsingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.144.907/01
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het gezamenlijk gezag is beëindigd en het gezag voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de man het recht op omgang wordt ontzegd;
schorst de omgangsregeling zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking van 17 december 2009 en in het vonnis van 21 juni 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar;
bepaalt dat de omgang tussen de man en de kinderen plaats vindt zodra de gezinsmanager heeft vastgesteld dat dit (weer) in het belang van de kinderen is en volgens de aanwijzingen van de gezinsmanager;
wijst af het meer en/of anders gevraagde.
In de zaak met zaaknummer 200.144.907/02
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.