Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De verdere feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen na een echtscheiding. De vrouw, appellante, en de man, geïntimeerde, waren in een juridische strijd verwikkeld over de hoogte van de partneralimentatie en de draagkracht van de man. Het huwelijk was op 30 juni 2014 ontbonden, en de vrouw had haar gewone verblijfplaats in Rusland, terwijl de man in Nederland woonde. Het hof moest bepalen welk recht van toepassing was op de onderhoudsverplichtingen, waarbij het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen leidend was. Het hof concludeerde dat het Russisch recht van toepassing was, maar dat het Nederlandse recht ook relevant was gezien de omstandigheden van het huwelijk en de echtscheiding.
De vrouw stelde dat haar behoefte aan alimentatie € 1.100,- per maand bedroeg, gebaseerd op uitgaven met de creditcard van de man. Het hof oordeelde echter dat deze uitgaven niet als basis voor haar behoefte konden dienen, omdat ze niet voldoende inzichtelijk waren gemaakt. Uiteindelijk werd de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 500,- per maand, rekening houdend met haar kosten van levensonderhoud en de omstandigheden van haar verblijf in Rusland.
De man had een fiscaal loon van € 51.319,- en ontving een WW-uitkering. Het hof oordeelde dat de man in staat was om een alimentatie van € 350,- per maand te betalen, met ingang van 30 juni 2014. De man had verzocht om een limitering van de alimentatieverplichting, maar het hof wees dit verzoek af, omdat de man niet voldoende had aangetoond dat de vrouw na de termijn van twaalf jaren in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De uitspraak werd op 28 oktober 2014 gedaan, waarbij de bestreden beschikking gedeeltelijk werd bekrachtigd en gedeeltelijk werd vernietigd.