In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij klagers zich verzetten tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen vier voormalige rechters. De klagers beschuldigen deze rechters van meineed in een civiele procedure tussen Chip(s)hol III B.V. en de Staat der Nederlanden. Het klaagschrift is op 10 februari 2012 ingediend, maar de behandeling is vertraagd door administratieve fouten en de betrokkenheid van eigen medewerkers van het gerechtshof Amsterdam.
De beklagkamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 10 januari 2014 geoordeeld dat de behandeling van het beklag niet kan plaatsvinden in Arnhem, noch door het gerechtshof Amsterdam zitting houdende te Arnhem, noch door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat er geen uitdrukkelijke beslissing van de bevoegde rechter is genomen die de verwijzing naar Arnhem rechtvaardigt. De beklagkamer heeft geconcludeerd dat de zaak teruggezonden moet worden naar het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Amsterdam, voor verdere behandeling.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verwijzing naar Arnhem vormvrij is en dat Arnhem als nevenzittingsplaats van het hof Amsterdam kan worden beschouwd. Echter, de beklagkamer heeft deze argumenten verworpen, omdat de wettelijke basis voor een dergelijke behandeling niet meer bestaat na de herziening van de gerechtelijke kaart. De beklagkamer heeft benadrukt dat de rechterlijke bevoegdheid een kwestie van openbare orde is en dat klagers hun bezwaren tijdig hebben ingediend. De zaak zal nu verder behandeld worden door het gerechtshof Amsterdam.