ECLI:NL:GHAMS:2014:6098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
200.128.053/01, 200.131.149/01, 200.131.149/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van kinderen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na de echtscheiding van de ouders. De man en de vrouw, die in 2007 zijn gehuwd en in 2012 zijn gescheiden, hebben samen twee kinderen. De man is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. De man verzoekt om een wijziging van deze regeling, zodat de kinderen bij hem kunnen verblijven.

De vrouw heeft op haar beurt vervangende toestemming gevraagd om met de kinderen naar een andere plaats te verhuizen en hen daar in te schrijven op school. Het hof heeft de zaken gezamenlijk behandeld, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. De man betoogt dat de vrouw onvoldoende zorg voor de kinderen heeft gedragen en dat een gedeelde zorgregeling in het belang van de kinderen zou zijn. De vrouw betwist dit en stelt dat zij de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft gehad.

Het hof overweegt dat de vrouw tijdens het huwelijk de meeste zorg voor de kinderen heeft gedragen en dat de kinderen sinds de scheiding bij haar verblijven. Het hof concludeert dat het niet in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats te wijzigen. Wat betreft de verhuizing van de vrouw met de kinderen, oordeelt het hof dat de vrouw goede redenen heeft voor de verhuizing en dat de belangen van de kinderen niet worden geschaad. De man heeft geen voldoende onderbouwde argumenten aangedragen die de verhuizing zouden kunnen tegenhouden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 januari 2014
Zaaknummers: 200.128.053/ 01, 200.131.149/01 & 200.131.149/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/15/182515/FA RK 11-2053, C/15/190050/FA RK 12-639,
201896/13-1134
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak met zaaknummer 200.128.053/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […]
appellant,
advocaat: mr. E.E. Mielen te Noordwijk ZH,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem,
in de zaak met zaaknummer 200.131.149/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […]
appellant,
advocaat: mr. E.E. Mielen te Noordwijk,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem,
en in de zaak met zaaknummer 200.131.149/02 van:
[…],
wonende te […],
verzoeker,
advocaat: mr. E.E. Mielen te Noordwijk,
tegen
[…],
wonende te […],
verweerder,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde tevens verzoeker en verweerder worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.128.053/01 is de man op 4 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 6 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/182515/FA RK 11-2053 en C/15/190050/FA RK 12-639.
1.3.
De vrouw heeft op 3 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
In de zaak met zaaknummer 200.131.149/01 is de man op 1 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 10 juli 2013 met kenmerk 201896/13-1134. In de zaak met zaaknummer 200.131.149/02 heeft de man het hof verzocht de werking van die beschikking te schorsen.
1.5.
De vrouw heeft op 2 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zaken zijn op 16 september 2013 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

Partijen zijn [in] 2007 gehuwd. Hun huwelijk is op 5 april 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 februari 2012 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] [in] 2008 en [kind 2] [in] 2009 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
Partijen zijn eind maart 2011 feitelijk uit elkaar gegaan.

3.Het geschil in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.128.053/01:
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond 19.00 uur bij de man zullen verblijven, alsmede iedere woensdagmiddag na school tot na het eten en voorts eenmaal per vier weken een dag in het tussenliggende weekend. Daarnaast zullen de kinderen de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man verblijven, in onderling overleg te bepalen;
- de man met ingang van 6 maart 2013 een uitkering in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 430,- per maand.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- te bepalen dat ieder der ouders één kind op zijn c.q. haar adres zal inschrijven in het bevolkingsregister, waarbij de kinderen bij de man zullen verblijven de ene week van zaterdagavond 19.00 uur tot woensdagochtend naar school en de andere week van zaterdagavond 19.00 uur tot donderdagochtend naar school en dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden gedeeld;
subsidiair, indien de vrouw toestemming is verleend om te verhuizen verzoekt de man:
- te bepalen dat de kinderen drie weekenden per vier weken bij de man zullen verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond na het eten, waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen zondagavond naar de vrouw brengt;
- te bepalen dat de kinderen alle vakanties korter dan tien dagen bij de man verblijven;
- te bepalen dat de feestdagen bij helfte worden gedeeld, in onderling overleg te bepalen, met dien verstande dat de kinderen op vaderdag vanaf de avond daarvoor bij de man zullen verblijven in het geval de kinderen dat weekend niet bij de man verblijven;
- te bepalen dat de man, in geval van verhuizing van de vrouw, geen partneralimentatie aan de vrouw is verschuldigd, althans de partneralimentatie op nihil te stellen.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij verzoekt tevens de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
In de zaak met zaaknummer 200.131.149/01:
3.4.
Bij de bestreden beschikking is de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar [a] te verhuizen, alsmede de kinderen in te schrijven op een door de vrouw uit te kiezen school in [a].
Daarnaast is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de kinderen volgens een schema dat vier weken bestrijkt bij de man verblijven:
  • het eerste en derde weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur;
  • in een van de tussenliggende weekenden: op de zaterdag of de zondag, waarbij de vrouw de kinderen zal brengen naar de man en de man de kinderen naar de vrouw zal brengen;
  • tijdens vakanties korter dan tien dagen zullen de kinderen bij de man zijn; vakanties langer dan tien dagen en feestdagen zullen bij helfte worden gedeeld, in onderling overleg te bepalen.
3.5.
De man verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking:
primair:
- het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming tot verhuizing met de kinderen naar [a] en inschrijving op een school aldaar af te wijzen;
- te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben als de vrouw naar [a] verhuist;
- danwel te bepalen dat ieder der ouders één kind op zijn c.q. haar adres zal inschrijven in het bevolkingsregister, waarbij de kinderen bij de man zullen verblijven de ene week van zaterdagavond 19.00 uur tot woensdagochtend naar school en de andere week van zaterdagavond 19.00 uur tot donderdagochtend naar school en gedurende vakanties alsmede te bepalen dat de feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen worden gedeeld.
subsidiair, in geval de toestemming tot verhuizing in hoger beroep in stand zal blijven:
  • te vernietigen het deel van de beslissing ter zake de vervangende toestemming tot inschrijving van de kinderen op een school naar keuze van de vrouw;
  • te bepalen dat de kinderen drie weekenden per vier weken bij de man zullen verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond na het eten, waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen zondagavond naar de vrouw brengt;
meer subsidiair:
  • te bepalen dat de kinderen per vier weken het eerste en derde weekend bij de man zullen verblijven, waarbij de vrouw de kinderen op vrijdagmiddag uit school haalt en naar de man brengt en de man de kinderen zondagavond om 19.00 uur weer bij de vrouw brengt, en in een tussenliggend weekend op een door de man te bepalen zondag, waarbij de vrouw de kinderen om 9.30 uur bij de man brengt en de man de kinderen om 19.00 uur weer bij de vrouw brengt;
  • te bepalen dat de kinderen alle vakanties korter dan tien dagen bij de man zullen verblijven, en dat de langere vakanties bij helfte in overleg worden gedeeld;
  • te bepalen dat de feestdagen in overleg bij helfte worden gedeeld, met dien verstande dat de kinderen op vaderdag vanaf de avond daarvoor bij de man zullen verblijven in het geval de kinderen dat weekend niet bij de man verblijven.
3.6.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep inzake 200.128.053/01 en 200.131.149/01

4.1.
Het hof zal het hoger beroep van de man in beide zaken gezamenlijk behandelen, gelet op de samenhang hiertussen.
In hoger beroep zijn aan de orde de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de vervangende toestemming aan de vrouw om met de kinderen naar [a] te verhuizen en hen in te schrijven op een school aldaar, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de door de man te betalen partneralimentatie. Het hof ziet aanleiding eerst de hoofdverblijfplaats van de kinderen te behandelen.
Hoofdverblijfplaats
4.2.
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw heeft bepaald. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat de vrouw tijdens het huwelijk het grootste deel van de zorg voor de kinderen heeft gehad. Hij heeft in verband met gezondheidsproblemen van de vrouw en na de geboorte van het eerste kind de bedrijfsvoering van zijn akkerbouwbedrijf aangepast waardoor hij ruim de tijd had om dagelijks voor zijn gezin te kunnen zorgen. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte overwogen dat vanwege de slechte communicatie tussen partijen een gedeelde zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De oorzaak van de slechte communicatie ligt volgens de man bij de vrouw. De man acht een gedeelde zorgregeling waarbij ieder één kind op zijn/haar adres ingeschreven heeft, het meest in het belang van de kinderen. Mocht de vrouw mogen verhuizen, dan zouden de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem moeten hebben.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw tijdens het huwelijk niet heeft gewerkt en beschikbaar was om voor de kinderen te zorgen. De man heeft gewezen op de gezondheidsklachten van de vrouw, maar dat de dagelijkse zorg voor de kinderen daaronder zodanig leed dat hij feitelijk de zorg voor de vrouw en de kinderen op zich heeft genomen, is, tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende aannemelijk geworden. Er moet derhalve vanuit worden gegaan dat de vrouw in overwegende mate de dagelijkse zorg voor de kinderen had.
Vanaf mei 2012 heeft de vrouw, naar is komen vast te staan, een baan in [c], vanaf medio november 2013 met een omvang van 24 uur per week. In overleg met haar werkgever kan zij haar werkzaamheden tijdens de schooluren voor de kinderen verrichten, zodat zij daarbuiten beschikbaar is voor de kinderen. De man heeft door zijn gewijzigde bedrijfsvoering na 2008 weliswaar meer tijd beschikbaar kunnen maken voor het gezin, maar daartegenover staat dat de aard van het bedrijf meebrengt dat gedurende de pieken in het seizoen zijn focus op het bedrijf moet liggen. Sinds het uiteengaan van partijen in maart 2011 verblijven de kinderen bij de vrouw en gold in eerste instantie een omgangsregeling tussen de man en de kinderen van een weekend per veertien dagen, die na de bestreden beschikking van 6 maart 2013 is uitgebreid met de woensdagmiddag. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de kinderen inmiddels al langere tijd bij de vrouw verblijven, die het grootste deel van de zorg voor hen draagt. Niet gesteld of gebleken is dat het niet goed gaat met de kinderen bij de vrouw. Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is deze voor hen vertrouwde situatie te wijzigen en de hoofdverblijfplaats van (een van) de kinderen bij de man vast te stellen. Het hof zal dit verzoek van de man, mede gelet op de hierna te volgen beslissing over de vervangende toestemming tot verhuizing, dan ook afwijzen en de bestreden beslissing in stand laten.
Vervangende toestemming tot verhuizing
4.4.
De rechtbank heeft de vrouw bij de bestreden beschikking van 10 juli 2013 vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar [a] te verhuizen en de kinderen in te schrijven op een school aldaar.
4.5.
De man komt tegen deze beslissing op. Zijn stellingen in hoger beroep komen er - kort gezegd- op neer dat de rechtbank bij haar beslissing de belangen van de man en de kinderen onvoldoende heeft meegewogen en onvoldoende aandacht heeft besteed aan de door de man aangevoerde alternatieven. De man is van mening dat de vrouw geen werkelijk belang heeft bij de verhuizing en dat zij de noodzaak daartoe niet aannemelijk heeft gemaakt.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
4.6.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven geen standpunt in te nemen ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing. De Raad heeft erop gewezen dat beide ouders goede ouders zijn en betrokken zijn bij hun kinderen, maar dat de communicatie tussen hen slecht is, hetgeen risico’s voor de kinderen met zich meebrengt.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253 a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter alle omstandigheden van het geval en de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en mee te wegen. Het belang van de kinderen staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Zoals onder 4.3. is overwogen, gaat het hof ervan uit dat de vrouw tijdens het huwelijk in overwegende mate de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft gehad en staat vast dat de kinderen sinds het uiteengaan van partijen feitelijk bij de vrouw verblijven. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is door de rechtbank terecht bij de vrouw bepaald. Het hof overweegt dat de vrouw als (hoofdzakelijk) verzorgende ouder een zekere beslissingsvrijheid dient te hebben bij het opnieuw opbouwen van haar bestaan na de scheiding.
De man heeft er terecht op gewezen dat de verhuizing naar [a] beperkingen meebrengt voor de mogelijkheden om in de door hem gewenste mate een aandeel te hebben in de zorg en opvoeding van de kinderen, maar het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat een co-ouderschapsregeling, zoals de man die het liefst zou zien, gelet op de moeizame wijze waarop partijen onderling communiceren en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen, niet haalbaar en niet in het belang van de kinderen is. Aan het argument van de man dat de vrouw haar baan eveneens zou kunnen uitbreiden als zij in [b] zou blijven wonen, omdat de man bereid zou zijn dan meer zorg voor de kinderen op zich te nemen komt in het kader van de belangenafweging dan ook minder gewicht toe dan de man voor ogen staat.
Tegenover voormelde beperkingen staat dat met de hierna vast te stellen uitbreiding van de zorgregeling de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de man worden verzacht en voldoende waarborgen voor het continueren van een uitgebreid contact tussen de man en de kinderen blijven bestaan. Het hof overweegt hierbij dat niet gebleken is dat de afstand tussen [a] en [b], met een reistijd per auto van ongeveer een uur, zodanig is dat die aan uitvoering van de zorgregeling in de weg staat.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw slechts in [a] naar een woning heeft gezocht en nooit een alternatief heeft gezocht in [b] of omgeving. De vrouw heeft daartegenover gesteld dat zij sinds het feitelijk uiteengaan van partijen al de wens heeft om weer terug te keren naar de omgeving waar zij is opgegroeid, dat zij een netwerk van familie en vrienden in (de buurt van) [a] heeft en dat zij via kennissen een passende en betaalbare woonruimte in [a] aangeboden heeft gekregen. Uit de stukken en de door de vrouw ter zitting gegeven toelichting is het hof gebleken dat de vrouw niet lang na het uiteengaan van partijen een baan kreeg aangeboden bij haar oude werkgever in [c], welke baan haar het vooruitzicht biedt in eigen levensonderhoud te voorzien. Ter zitting heeft de vrouw meegedeeld dat per medio november 2013 sprake is van een vast dienstverband van 24 uur. Aan de omstandigheden dat de vrouw betaalbare huisvesting heeft kunnen vinden in de omgeving waar zij zich – ook door het sociale en familiaire netwerk - vertrouwd voelt en dat zij betrekkelijk dichtbij werk heeft dat zij kan combineren met de zorg voor de kinderen en waarmee zij in eigen levensonderhoud kan voorzien, komt in het kader van de vereiste belangenafweging een groot gewicht toe.
De stelling van de man dat de vrouw de huur van de woning in [b] zou kunnen blijven voldoen omdat hij bereid is partneralimentatie te betalen zolang zij in [b] blijft wonen ziet eraan voorbij dat de vrouw in die situatie verregaand afhankelijk van de man zou blijven en belemmerd zou worden haar eigen leven op te bouwen en in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Het hof is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen de verhuizing naar [a]. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw eind juli 2013 met de kinderen is verhuisd naar [a] en dat de kinderen daar sinds september 2013 naar school gaan. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat met de kinderen en dat zij het naar hun zin hebben op de nieuwe school in [a]. Gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen, respectievelijk vijf en vier jaar, is ook aannemelijk dat zij relatief snel kunnen wennen aan hun nieuwe schoolomgeving. Na te melden zorgregeling garandeert daarnaast dat ook [b] voor hen vertrouwd blijft.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw en de kinderen om naar [a] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de man en de kinderen bij een uitgebreidere zorgregeling, het belang van de man de kinderen in zijn directe omgeving te zien opgroeien en het belang van de kinderen om in hun oude omgeving te blijven wonen. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank de vrouw op goede gronden (vervangende) toestemming heeft verleend om met de kinderen naar [a] te verhuizen. Hetgeen de man voor het overige nog heeft aangevoerd, brengt in dit oordeel geen verandering.
4.8.
Nu de kinderen inmiddels naar school gaan in [a] en de vrouw onbetwist heeft gesteld dat het goed gaat met de kinderen op deze school, ziet het hof geen aanleiding de vervangende toestemming ten aanzien van de inschrijving van de kinderen op school te vernietigen, zoals door de man is verzocht.
Het hof wijst er wel op dat de vrouw kwesties aangaande de opvoeding en verzorging van de kinderen in de toekomst immer tijdig met de man dient te overleggen waardoor een daadwerkelijke en effectieve uitoefening van het (mede)gezag door de man gewaarborgd blijft.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw en de kinderen naar [a] en inschrijving op een school aldaar zal bekrachtigen.
De zorgregeling
4.10.
Het hof komt thans toe aan de behandeling van de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Het hof stelt vast dat de in de beschikking van 6 maart 2013 vastgelegde zorgregeling inmiddels is achterhaald door de in de beschikking van 10 juli 2013 vastgestelde zorgregeling.
De man heeft in hoger beroep subsidiair verzocht, indien het hof de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing zou verlenen, een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen drie weekenden in vier weken bij hem verblijven. De vrouw heeft zich hiertegen verzet.
4.11.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de man verzochte omgangsregeling van drie weekenden per vier weken te ruim is en dat de kinderen ook in staat gesteld moeten worden om in het weekend in [a] te verblijven teneinde daar met de vrouw een sociaal leven op te bouwen.
De man heeft meer subsidiair verzocht een zorgregeling te bepalen, zoals opgenomen onder 3.5. Deze regeling komt bijna geheel overeen met de in de bestreden beschikking van 10 juli 2013 bepaalde zorgregeling, met dien verstande dat deze op enkele punten is aangevuld. Nu de vrouw ter zitting heeft verklaard met het meer subsidiaire verzoek van de man in te stemmen en het hof deze regeling in overeenstemming met de belangen van de kinderen acht, zal dienovereenkomstig worden beslist.
De partneralimentatie
4.12.
Bij de beschikking van 6 maart 2013 is bepaald dat de man met ingang van die datum een uitkering in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 430,- per maand. De man heeft het hof verzocht te bepalen dat hij, in geval van verhuizing van de vrouw, geen partneralimentatie aan de vrouw is verschuldigd, althans de partneralimentatie op nihil stellen.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat de vrouw met ingang van de datum dat zij naar [a] is verhuisd niet langer aanspraak op partneralimentatie maakt. Het hof zal het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie derhalve afwijzen voor zover het de periode na 1 augustus 2013 betreft.
4.13.
Er is geen aanleiding de man in de kosten van de procedure te veroordelen zoals door de vrouw in de zaak met zaaknummer 200.128.053/01 is verzocht. Partijen dienen als voormalige echtgenoten ieder de eigen kosten te dragen.

5.Beoordeling van het schorsingsverzoek zaaknummer 200.131.149/02

5.1.
De man heeft verzocht de werking van de beschikking waarvan beroep, waarbij de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing met de kinderen naar [a] en inschrijving op een school aldaar is verleend, te schorsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
5.2.
Gelet op de beslissing van het hof in de hoofdzaak heeft de man geen belang meer bij toewijzing van zijn verzoek, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.128.053/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 maart 2013 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover daarbij voor de periode vanaf 1 augustus 2013 is bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te betalen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de vrouw een door de man te betalen uitkering in haar levensonderhoud vast te stellen af, voor zover het de periode na 1 augustus 2013 betreft;
bekrachtigt voor het overige de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.131.149/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
  • de kinderen verblijven per vier weken het eerste en derde weekend bij de man, waarbij de vrouw de kinderen vrijdagmiddag uit school haalt en naar de man brengt, en de man de kinderen zondagavond om 19.00 weer bij de vrouw brengt, en in een tussenliggend weekend op een door de man te bepalen zondag, waarbij de vrouw de kinderen om 9.30 uur bij de man brengt en de man de kinderen om 19.00 uur weer bij de vrouw brengt;
  • de kinderen verblijven alle vakanties korter dan tien dagen bij de man; de langere vakanties worden door partijen in onderling overleg bij helfte gedeeld;
  • de feestdagen worden in onderling overleg bij helfte gedeeld, met dien verstande dat de kinderen op vaderdag vanaf de avond daarvoor bij de man zullen verblijven in het geval de kinderen dat weekend niet bij de man verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
in de zaak met zaaknummer 200.131.149/01:
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. A.N. van de Beek en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.