ECLI:NL:GHAMS:2014:6086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
200.143.826/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onderhoudsplicht van een ouder jegens een meerderjarig kind in het kader van behoeftigheid

In deze zaak gaat het om de onderhoudsplicht van een vader jegens zijn meerderjarige zoon, die in een zorginstelling verblijft en door zijn moeder als bewindvoerder wordt vertegenwoordigd. De vader is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin hem werd opgedragen een maandelijkse bijdrage van € 160,- te betalen voor de kosten van levensonderhoud en studie van zijn zoon. De vader betwist de behoeftigheid van zijn zoon, die volgens hem niet voldoende is aangetoond door de bewindvoerder. De bewindvoerder stelt dat de zoon, die een WAJONG-uitkering ontvangt, niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien vanwege zijn autisme en PDD-NOS. Het hof heeft de zaak op 11 september 2014 behandeld, waarbij zowel de vader als de bewindvoerder aanwezig waren. De vader heeft zijn grieven uiteengezet, waarbij hij aanvoert dat de uitgaven van de zoon zijn inkomen niet overstijgen. Het hof heeft de overgelegde stukken van de bewindvoerder kritisch beoordeeld en vastgesteld dat er inconsistenties zijn in de financiële overzichten. Het hof concludeert dat de bewindvoerder onvoldoende heeft aangetoond dat de zoon op dit moment behoeftig is. De stelling van de bewindvoerder dat toekomstige wetswijzigingen en veranderingen in de bedrijfsvoering van de zorginstelling de financiële situatie van de zoon zullen beïnvloeden, wordt door het hof verworpen, omdat het hof niet kan anticiperen op toekomstige gebeurtenissen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 december 2014
Zaaknummer: 200.143.826/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 203893/13-1957
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. K. Tijsterman te Uithoorn,
tegen
[…],
wonende te […],
in deze vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder en tevens moeder, […], wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vader en de zoon genoemd. De zoon wordt in deze zaak in rechte vertegenwoordigd door zijn moeder, die hierna ook wordt aangeduid als de bewindvoerder.
1.2.
De vader is op 20 maart 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 december 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk 203893/13-1957.
1.3.
De bewindvoerder heeft op 1 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vader heeft op 2 september 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 11 september 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat.
1.7.
De zoon is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn [in] 1985 gehuwd. Hun huwelijk is op 19 juni 1996 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 juni 1996 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is de zoon geboren [in] 1992.
2.2.
Bij beschikking van 18 juli 2001 van de rechtbank Amsterdam is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon bepaald van
f265,- (€ 120,25) per maand met ingang van 1 januari 2001. Na indexering bedroeg de bijdrage in 2013 € 157,08 per maand. De vader heeft deze bijdrage voldaan tot 20 juni 2013.
2.3.
Bij beschikking van 21 april 2010 van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem zijn de goederen die toebehoren of zullen behoren aan de zoon met ingang van 20 juni 2010 onder bewind gesteld en is tevens met ingang van diezelfde datum ten behoeve van de zoon een mentorschap ingesteld. De moeder en mevrouw [y] zijn tot bewindvoerders en mentoren benoemd.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4.
Ten aanzien van
de vaderis het volgende gebleken.
Hij is geboren op 10 juli 1958. Hij is getrouwd met mevrouw [x]. Uit dit huwelijk is geboren [dochter].
2.5.
Ten aanzien van
de zoonis het volgende gebleken.
Hij verblijft in de zorginstelling […]’ te [A].
Hij ontvangt een WAJONG-uitkering. Blijkens de betaalspecificatie over februari 2014 bedraagt deze uitkering € 812,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de bewindvoerder, bepaald dat de vader als bijdrage in kosten van levensonderhoud en studie van de zoon € 160,- per maand dient te voldoen met ingang van de datum van die beschikking, te weten 24 december 2013.
3.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de bewindvoerder alsnog af te wijzen.
3.3.
De bewindvoerder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De eerste grief van de vader, waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte de grondslag van het verzoek van de bewindvoerder heeft aangevuld, faalt. De rechtbank heeft de stellingen van de bewindvoerder in eerste aanleg aldus kunnen en mogen opvatten dat daarin mede de grondslag waarop de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder heeft toegewezen, was besloten.
4.2.
In zijn tweede grief betoogt de vader dat uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken blijkt dat de (noodzakelijke) uitgaven van de zoon zijn inkomen niet overstijgen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de zoon behoeftig is en heeft ten onrechte bepaald dat de vader op grond daarvan gehouden is een onderhoudsbijdrage aan de zoon te voldoen, aldus de vader.
4.3.
De bewindvoerder stelt dat de zoon wel degelijk behoeftig is. De zoon heeft een vorm van autisme en PDD-NOS en zal nooit in de gelegenheid zijn in eigen levensonderhoud te voorzien. De inkomsten van de zoon bedragen thans in totaal € 644,47 netto per maand, terwijl zijn uitgaven in ieder geval € 699,47 bedragen. Daarnaast heeft de zoon nog kosten in verband met zijn opleiding om zijn tractorrijbewijs te halen, kleding en schoeisel voor werkzaamheden in een zorgboerderij, de inrichting van zijn kamer, de eigen bijdrage in de hoger beroepsprocedure en extra kosten van de zorginstelling. In verband met komende wetswijzigingen, alsmede veranderingen in de bedrijfsvoering van de instelling waar de zoon thans verblijft, zullen de kosten van de zoon nog verder stijgen, aldus de bewindvoerder.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:392 BW dient bij de beoordeling van de vraag of er een verplichting van de vader bestaat tot het verstrekken van een onderhoudsbijdrage aan de (meerderjarige) zoon, te worden beoordeeld of sprake is van behoeftigheid van de zoon.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de zoon behoeftig is, heeft de bewindvoerder in eerste aanleg een afschrift van de ‘Rekening en verantwoording over de periode 18 juli 2012 tot en met 1 augustus 2013’ overgelegd, waarin een overzicht is opgenomen van de inkomsten en uitgaven van de zoon. In hoger beroep heeft zij in haar verweerschrift wederom een overzicht hiervan gegeven.
Het hof overweegt dat de door de bewindvoerder overgelegde overzichten op diverse onderdelen verschillen. De verklaring die de bewindvoerder hiervoor desgevraagd ter zitting in hoger beroep heeft gegeven, acht het hof, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, niet afdoende. Naar het oordeel van het hof kan daardoor niet eenduidig worden vastgesteld wat de lasten van de zoon zijn.
Daarbij komt nog dat uit deze overzichten, indien deze los van elkaar zouden worden bezien, volgt dat de inkomsten van de zoon hoger zijn dan de uitgaven. Uit het overzicht van de bewindvoerder over 18 juli 2012 tot 1 augustus 2013 volgt immers dat na aftrek van alle daar opgevoerde uitgaven nog een positief saldo van € 30,- overblijft. Uit het overzicht in het verweerschrift in hoger beroep blijkt daarnaast dat de uitgaven van de zoon thans € 699,- per maand bedragen, terwijl uit de betaalspecificatie van de WAJONG-uitkering over februari 2014 blijkt dat hij, na aftrek van de loonheffing, € 755,- netto per maand ontvangt, exclusief vakantietoeslag. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de bewindvoerder dat de zoon naast de in de overzichten opgevoerde uitgaven nog diverse andere noodzakelijke uitgaven heeft. Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door de vader, had het op de weg van de bewindvoerder gelegen deze stelling nader met stukken te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Het hof gaat eveneens voorbij aan de stelling van de bewindvoerder dat de zoon gedurende een zekere periode tijdelijk een deel van de eigen bijdrage aan het CAK diende te terug te betalen, nu de bewindvoerder ook deze stelling onvoldoende met stukken heeft onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bewindvoerder onvoldoende heeft aangetoond dat de zoon op dit moment behoeftig is.
Voor zover de bewindvoerder haar stelling dat de zoon behoeftig is, baseert op toekomstige wetswijzigingen, dan wel veranderingen in de bedrijfsvoering van de instelling waar de zoon verblijft, gaat het hof daaraan voorbij. Het hof kan immers niet vooruitlopen op toekomstige gebeurtenissen, waarvan de betekenis en gevolgen thans niet kunnen worden overzien en dus onzeker zijn.
Het voorgaande leidt ertoe dat de tweede grief van de vader slaagt. De overige stellingen van partijen behoeven hiermee geen bespreking meer.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de bewindvoerder alsnog afwijzen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de bewindvoerder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Kleene-Eijk, mr. A. van Haeringen en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014 door de oudste raadsheer.