ECLI:NL:GHAMS:2014:6083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.149.641-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige; beoordeling van de noodzaak

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], die op 23 mei 2014 in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kinderrechter van 24 februari 2014. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 1 maart 2010 en is sindsdien meerdere keren verlengd, laatstelijk tot 1 maart 2014. De appellant, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA), verzoekt de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden te verlengen, terwijl de moeder van [minderjarige] verzoekt om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 30 juni 2014 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de tante van [minderjarige] en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder en de tante hebben aangegeven dat de communicatie tussen hen moeizaam verloopt, maar dat dit geen negatieve invloed heeft op [minderjarige]. De Raad heeft ter zitting verklaard dat een ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk is, mits de mediation tussen de moeder en de tante doorgang vindt.

Het hof overweegt dat de situatie van [minderjarige] sinds de laatste beschikking niet is verbeterd, maar dat de ondertoezichtstelling niet heeft geleid tot een verbetering van de communicatie tussen de moeder en de tante. Het hof concludeert dat de noodzaak tot verlenging van de ondertoezichtstelling ontbreekt, en bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter. De moeder heeft toegezegd onvoorwaardelijk in te stemmen met de voortzetting van pleegzorgondersteuning voor de tante, wat een belangrijke voorwaarde is voor de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 15 juli 2014
Zaaknummer: 200.149.641/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 556861/RK 13/2057
in de zaak in hoger beroep van:
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
appellant,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk BJAA en de moeder genoemd.
1.2.
BJAA is op 23 mei 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 februari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 556861/RK 13/2057.
1.3.
De moeder heeft op 27 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 30 juni 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mevrouw [A] namens BJAA;
- de moeder, bijgestaan door mr. B.P.R. Milar, advocaat te Amsterdam;
- mevrouw [B], (hierna: de tante);
- mevrouw [C], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.6.
Voorafgaand aan de zitting is de minderjarige [...] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
[...] (hierna: [minderjarige]) is geboren [in] 2000. De moeder heeft het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] verblijft afwisselend bij de moeder en de tante in die zin dat zij de ene helft van de week bij de moeder verblijft en de andere helft van de week bij de tante.
2.2.Bij beschikking van de kinderrechter van 1 maart 2010 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 maart 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van BJAA de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, afgewezen.
3.2.
BJAA verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2.
BJAA is van mening dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. [minderjarige] wordt opgevoed door de moeder en de tante. De communicatie tussen haar twee opvoeders is slecht en het is hen de afgelopen jaren niet gelukt daarin verandering te brengen. [minderjarige] heeft last van die situatie. Zij durft zich niet openlijk te uiten over haar opvoeders bij de ander. Zij krijgt in haar opvoeding mee dat situaties niet bespreekbaar kunnen worden gemaakt. Anderzijds worden zaken door middel van conflicten besproken. Om duidelijkheid te verkrijgen over de internaliserende problematiek die [minderjarige] liet zien in de uitkomst van de CBCL, is gevraagd aan betrokkenen om de lijst opnieuw in te vullen. De moeder heeft dit geweigerd en laat [minderjarige] de lijsten ook niet invullen.
Zonder gedwongen kader is verbetering van de verstandhouding tussen de moeder en de tante niet realistisch. Inmiddels vindt er mediation tussen partijen plaats bij PuntP. Het is nodig dat BJAA hier zicht op houdt, omdat de ervaring leert dat gesprekken niet goed van de grond komen. Dit lijkt een patroon te zijn, aldus BJAA.
4.3.
De moeder erkent dat de communicatie tussen haar en de tante moeizaam verloopt, maar betwist dat [minderjarige] daar last van heeft. Het belang van [minderjarige] staat bij de moeder en de tante altijd voorop. De afspraken die tussen de moeder en de tante zijn gemaakt, worden door hen beiden al jarenlang nagekomen. Het gaat goed met [minderjarige], zowel op school als met haar vriendinnen en thuis. Zij heeft een hechte band met zowel de moeder als de tante. Naarmate ze ouder wordt is ze steeds beter in staat aan te geven wat ze wil en wat voor haar belangrijk is. Er is geen sprake van een ernstige bedreiging van de belangen van [minderjarige] of van haar gezondheid. Verder hebben de bemoeienissen van BJAA er de afgelopen jaren niet toe geleid dat de communicatie tussen de moeder en de tante is verbeterd. Vanaf november 2013 heeft de moeder zich ingespannen om een traject met de tante van de grond te krijgen, in de vorm van hetzij systeemtherapie hetzij mediation. Dat heeft ertoe geleid dat inmiddels tussen de moeder en de tante mediation is opgestart door PuntP, aldus de moeder.
4.4.
De tante heeft ter zitting aangegeven dat zij geen meerwaarde ziet in voortzetting van de ondertoezichtstelling en dit ook niet in het belang van [minderjarige] acht. Wat wel het belang van [minderjarige] dient, is – aldus haar mededeling ter zitting - de pleegzorgondersteuning die de tante reeds jaren van Spirit krijgt, zowel in de vorm van gesprekken als financieel. De tante heeft daaraan in de afgelopen jaren grote steun gehad en de behoefte daaraan blijft in de toekomst onverminderd bestaan. Zonder ondertoezichtstelling kan evenwel niet in die ondersteuning van pleegzorg worden voorzien, tenzij de moeder daarvoor toestemming geeft, aldus de tante.
4.5.
[minderjarige] heeft tijdens het onder 1.6 genoemde gesprek verklaard dat het goed met haar gaat, thuis en op school. Zij heeft het naar haar zin bij de moeder en bij de tante. Zij wil niet dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd; het is niet nodig en zij heeft het als negatief en stigmatiserend ervaren.
4.6.
De Raad heeft ter zitting medegedeeld dat een ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk is, op voorwaarde dat de mediation tussen de moeder en de tante doorgang vindt en de tante ondersteuning van pleegzorg blijft houden.
4.7.
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige] heeft in totaal vier jaar onder toezicht gestaan. De grond daarvoor was onder meer gelegen in de bijzondere situatie waarin zij werd en wordt opgevoed, namelijk door zowel de moeder als de tante, terwijl de verhouding en communicatie tussen hen beiden minst genomen veel te wensen overlaat.
Als vaststaand heeft te gelden dat tot 1 maart 2014, toen in eerste aanleg het verzoek van BJAA tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen, aan de vereisten van artikel 1:254 lid 1 BW voor ondertoezichtstelling werd voldaan. De situatie sinds 1 maart 2014 is echter hetzelfde: [minderjarige] wordt nog steeds door zowel de moeder als de tante opgevoed en de verhouding tussen hen beiden is nog steeds slecht. In dat licht bezien en mede gelet op hetgeen BJAA heeft aangevoerd, heeft de moeder onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat de gronden voor ondertoezichtstelling thans in het geheel niet meer bestaan.
Daar staat evenwel tegenover dat de ondertoezichtstelling tot op heden niet ertoe heeft geleid dat de verhouding en communicatie tussen de moeder en de tante is verbeterd. De hoop is daarom gevestigd op de mediation, die thans gaande is tussen de moeder en de tante. Gelet op hetgeen daarover ter zitting door de betrokkenen is gezegd, bestaat er bij het hof in dit stadium weinig twijfel dat de mediation tot een positief resultaat zal leiden. In zoverre moet de mediation worden beschouwd als een geëigend middel – als bedoeld in artikel 1:254 BW - om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden.
Als enig middel volstaat dat naar het oordeel van het hof echter niet. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is voldoende aannemelijk geworden dat de tante ook in de toekomst behoefte heeft aan de pleegzorgondersteuning - zowel financieel als in de vorm van gesprekken c.q. terugkoppeling - die zij reeds jarenlang in het kader van de ondertoezichtstelling ontvangt van Spirit. Het hof is van oordeel dat – in het belang van [minderjarige] - een voorziening moet worden getroffen om in die behoefte te blijven voorzien, zulks teneinde te voorkomen dat de tante niet meer, althans in mindere mate, het vangnet kan bieden dat zij [minderjarige] thans biedt en de afgelopen jaren heeft geboden. De voortzetting van de pleegzorgondersteuning aan de tante moet dus eveneens als een noodzakelijk middel worden beschouwd in de zin van artikel 1:254 BW. De voorwaarde daarvoor is dat de moeder instemt met voortzetting van de aan de tante geboden pleegzorgondersteuning, door ondertekening van de indicatie daarvoor.
De moeder heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat zij grote moeite ermee heeft vrijwillig in te stemmen met enige bemoeienis van of namens BJAA, gelet op de ervaringen die zij en [minderjarige] de afgelopen jaren met BJAA hebben gehad en de enorme opluchting die er bij hen bestond toen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling door de rechtbank werd afgewezen. Zij heeft voor haar gevoel al een enorme stap gemaakt door die toestemming uiteindelijk wel te verlenen, maar dan onder door haar geformuleerde voorwaarden.
Ter zitting heeft de moeder evenwel toegezegd de toestemming onvoorwaardelijk te zullen verlenen, nadat van de zijde van BJAA (nogmaals) was medegedeeld dat met die toestemming uitsluitend datgene zal worden gedaan wat voor de pleegzorgondersteuning van de tante nodig is en dat de moeder en [minderjarige] daarvan geen gevolgen zullen ondervinden. Het hof gaat ervan uit dat zowel de moeder als BJAA hun toezegging respectievelijk mededeling gestand zullen doen.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de noodzaak tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ontbreekt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M. Wigleven en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.