In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partner- en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen, die in 1987 zijn gehuwd en in 2007 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2013 aangevochten, waarin de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf 1 december 2012 € 630,- per maand aan de vrouw moest betalen als uitkering tot haar levensonderhoud. De man verzoekt de alimentatie op nihil te stellen, terwijl de vrouw de beschikking wil bekrachtigen of de alimentatie op een hoger bedrag wil vaststellen.
De zaak is behandeld op 1 mei 2014, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man heeft zijn financiële situatie uiteengezet, inclusief zijn ontslagvergoeding en huidige inkomen. De vrouw heeft haar inkomen en de kosten van levensonderhoud toegelicht. Het hof heeft overwogen dat de alimentatieverplichtingen niet zonder meer op nihil gesteld kunnen worden, omdat dit ook gevolgen heeft voor de kinderalimentatie. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de fiscale aspecten van de alimentatie, aangezien de afspraken in het convenant ook fiscale voordelen beogen. De beslissing is aangehouden om verdere overwegingen te kunnen maken over de draagkracht van de man en de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw.