ECLI:NL:GHAMS:2014:6066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
200.139.527/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van provisioneel bewindvoerder en rechtsmacht in familiezaken

In deze zaak gaat het om de benoeming van een provisioneel bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende, die in Suriname woont. De appellant, aangeduid als [de zoon], is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtgenote van de rechthebbende als provisioneel bewindvoerder is benoemd. De appellant betwist de rechtsmacht van de rechtbank Noord-Holland, omdat de rechthebbende volgens hem in Paramaribo woont. Het hof overweegt echter dat de rechthebbende tot zijn vertrek naar Suriname in een verpleeghuis in Purmerend verbleef, waardoor de rechtbank rechtsmacht had. De appellant stelt ook dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, maar het hof oordeelt dat de spoedeisendheid van de situatie dit rechtvaardigt. De appellant voert aan dat de gezondheid van de rechthebbende is verbeterd en dat er geen noodzaak is voor een provisioneel bewind, maar het hof oordeelt dat de eerdere benoeming van de provisioneel bewindvoerder niet is gewijzigd en dat de argumenten van de appellant onvoldoende zijn onderbouwd. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de bestreden beschikking en wijst het overige verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 12 augustus 2014
Zaaknummer: 200.139.527/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 2264964 CB 119/13
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.D. Winter te ’s-Gravenhage.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant wordt hierna [de zoon] genoemd.
1.2.
[de zoon] is op 30 december 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 oktober 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 2264964CB119/13.
1.3.
[y] heeft op 7 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 27 januari 2014 en 25 april 2014 heeft [de zoon] nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 1 mei 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [de zoon], bijgestaan door zijn advocaat;
- de echtgenote, bijgestaan door mr. I.R. Feddema, advocaat te Amsterdam.
1.7.
De hierna te noemen rechthebbende [x], is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[x] (hierna: de rechthebbende) is geboren [in] 1947 in het district Nickerie (Suriname) en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij is [in] 1973 in Paramaribo (Suriname) met [y] (hierna: de echtgenote) gehuwd. Uit dit huwelijk zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren. Tot 1999 heeft het gezin in Suriname gewoond, alwaar de rechthebbende werkzaam was. De rechthebbende is in Suriname blijven wonen, terwijl de echtgenote vanaf 1999 tot 2002 op de Nederlandse Antillen heeft gewoond. Sinds 2002 woont zij in Nederland.
2.2.
[de zoon] is geboren uit een eerdere relatie van de rechthebbende. De rechthebbende heeft hem erkend.
2.3.
In het najaar van 2008 is de rechthebbende naar Nederland gereisd om de echtgenote te bezoeken. Tijdens dit bezoek heeft hij - op 14 januari 2009 - een hersenbloeding gehad. Hij heeft sinds mei 2009 tot op het hieronder in 2.5. genoemde tijdstip in verpleeghuis Novawhere in Purmerend verbleven.
2.4.
Bij beschikking van 15 oktober 2010 van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem zijn de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld en is [z], schoonzus van de rechthebbende (hierna: de schoonzus), als eerste bewindvoerder en de echtgenote als tweede bewindvoerder benoemd.
2.5.
Op 9 november 2012 heeft [de zoon] de rechthebbende, zonder instemming van de echtgenote en de schoonzus, vanuit het verpleeghuis meegenomen naar Suriname, alwaar de rechthebbende zich sindsdien tot op heden bevindt.
2.6.
Op 12 november 2012 hebben de schoonzus en de echtgenote bij de rechtbank Haarlem een verzoek tot ondercuratelestelling met betrekking tot de rechthebbende ingediend.
2.6.
Bij beschikking van 13 november 2012 van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem is de schoonzus benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en zijn aan haar alle bevoegdheden toegekend die een curator krachtens de wet heeft, in afwachting van verdere behandeling van het verzoek tot ondercuratelestelling. Voorts is bepaald dat schulden die de rechthebbende maakt, na bekendmaking van de benoeming, niet zonder toestemming van de provisionele bewindvoerder op de onder bewind gestelde goederen kunnen worden verhaald gedurende dit bewind, en evenmin gedurende de curatele, indien deze volgt, en dat de uitspraak op door de rechtbank voorgeschreven wijze zal worden bekend gemaakt. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van 9 juli 2013 van dit hof is voornoemde beschikking van 13 november 2012 bekrachtigd.
2.8.
Op 11 augustus 2013 is de schoonzus, op dat moment provisioneel bewindvoerder, overleden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de echtgenote benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en zijn aan haar alle bevoegdheden toegekend die een curator krachtens de wet heeft. Voorts is bepaald dat schulden die de rechthebbende maakt na bekendmaking van de benoeming niet zonder toestemming van de provisionele bewindvoerder op de onder bewind gestelde goederen kunnen worden verhaald gedurende dit bewind, en evenmin gedurende de curatele, indien deze volgt. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de echtgenote tot benoeming van een opvolgend provisioneel bewindvoerder hangende het verzoek tot ondercuratelestelling.
3.2.
[de zoon] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de echtgenote tot benoeming van een provisionele bewindvoerder af te wijzen, althans de rechtbank Noord-Holland onbevoegd te verklaren, en de af te geven beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De echtgenote verzoekt, naar het hof begrijpt, primair [de zoon] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, subsidiair het verzoek van [de zoon] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In hoger beroep heeft [de zoon] ten eerste de bevoegdheid van de rechtbank Noord-Holland aan de orde gesteld. [de zoon] stelt dat de rechthebbende woonachtig is in Paramaribo, zodat de rechtbank Noord-Holland geen rechtsmacht toekomt ter zake van het verzoek van de echtgenote. De echtgenote heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt als volgt. De rechthebbende verbleef tot zijn vertrek naar Suriname op 12 november 2012 reeds drieënhalf jaar in het verpleeghuis in Purmerend, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de rechthebbende ten tijde van het verzoek tot curatele woonplaats in Purmerend had. De rechtbank Noord-Holland (destijds rechtbank Haarlem) had derhalve rechtsmacht van het op 12 november 2012 ingediende verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen. Hangende de procedure naar aanleiding van het verzoek tot ondercuratelestelling duurt deze rechtsmacht van de rechtbank voort en strekt deze zich tevens uit tot de voorlopige maatregelen die in dat kader worden genomen. Dit brengt mee dat de rechtbank Noord-Holland eveneens rechtsmacht had kennis te nemen van het verzoek van de echtgenote tot benoeming van een opvolgend provisioneel bewindvoerder, nu dit naar zijn aard een voorlopige maatregel betreft.
4.2.
De echtgenote verzoekt, naar het hof begrijpt, in hoger beroep [de zoon] niet-ontvankelijk te verklaren, nu hij, ondanks een daartoe strekkend rappel, niet alle stukken uit de eerste aanleg heeft ingediend. Het hof zal dit verzoek afwijzen. Weliswaar rustte op [de zoon] ingevolge artikel 34 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de verplichting deze stukken over te leggen, maar op het niet nakomen daarvan stelt de wet geen sanctie. Niet-ontvankelijkheidverklaring is daarom volgens vaste rechtspraak slechts aan de orde, indien het niet overleggen van die stukken tevens een ernstige schending van de goede procesorde oplevert. Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenote door voornoemde gang van zaken in haar procesbelangen is geschaad. De echtgenote heeft als verzoekster in eerste aanleg eveneens de beschikking over deze stukken, althans is het tegendeel niet gesteld of gebleken. Het hof heeft uiteindelijk tijdig kennis kunnen nemen van de desbetreffende stukken. Bovendien zijn ter zitting exemplaren van de ontbrekende stukken nog eens aan de echtgenote ter hand gesteld en heeft zij daarvan kennis kunnen nemen, zodat het gebrek, zo dit toen nog bestond, op dat moment is geheeld.
4.3.
[de zoon] betoogt dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat de bestreden beschikking om die reden niet in stand kan blijven. Hij voert hiertoe aan dat de rechthebbende in eerste aanleg niet in de gelegenheid is gesteld zijn mening ten aanzien van het verzoek van de echtgenote kenbaar te maken.
Het hof volgt [de zoon] niet in zijn betoog. Het provisioneel bewind wordt uitgesproken in situaties waarin onmiddellijke bescherming van de meerderjarige noodzakelijk is. Tegen die achtergrond, alsmede in aanmerking genomen het feit dat een spoedmaatregel noodzakelijk was, het de vervanging van een reeds benoemde provisioneel bewindvoerder betrof en de rechthebbende ten tijde van de behandeling in eerste aanleg zich in Suriname bevond, heeft de kantonrechter op goede gronden het verhoor van de rechthebbende achterwege gelaten en brengt hetgeen [de zoon] naar voren heeft gebracht, niet mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
Ten aanzien van het verzoek van [de zoon] om rechthebbende in hoger beroep te horen bij de Kamer van Koophandel te Suriname, door middel van een videoverbinding, overweegt het hof als volgt. De inwilliging van een dergelijk verzoek zal de nodige vertraging in de onderhavige procedure opleveren, terwijl het hier naar zijn aard een spoedprocedure inzake een voorlopige maatregel betreft. Het verzoek hiertoe zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
[de zoon] betoogt verder dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, omdat de kantonrechter door hem op 13 september 2013 ingediende stukken, blijkens de beschikking, niet bij zijn overwegingen heeft betrokken.
Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep strekt er mede toe fouten en omissies in eerste aanleg te herstellen. In hoger beroep is [de zoon] in de gelegenheid geweest zijn standpunt dienaangaande naar voren te brengen en heeft het hof kennis genomen van de desbetreffende processtukken. Gezien het voorgaande heeft [de zoon] geen belang bij behandeling van deze grief.
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:380 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor wie het verzoek tot ondercuratelestelling aanhangig is of laatstelijk aanhangig was, desverzocht of ambtshalve, een provisionele bewindvoerder benoemen. In deze beschikking worden de bevoegdheden van de bewindvoerder geregeld en kan aan de bewindvoerder het bewind over bepaalde of alle goederen van de rechthebbende worden opdragen. Aan de bewindvoerder kan de rechter ook andere bevoegdheden toekennen, doch niet die welke een curator niet heeft. Voor zover de rechter niet anders bepaalt, kan degene wiens curatele is verzocht, met betrekking tot die goederen niet zonder medewerking van de bewindvoerder daden van beheer en van beschikking verrichten. In de beschikking kan tevens worden bepaald dat schulden die degene wiens curatele is verzocht, na de bekendmaking van de benoeming maakt, op de onder bewind gestelde goederen gedurende dit bewind en de curatele, indien deze volgt, niet kunnen worden verhaald.
4.4.
[de zoon] stelt dat er geen sprake was en is van een situatie die een provisioneel bewind rechtvaardigt. Ter onderbouwing beroept hij zich op de door hem overgelegde medische verklaringen, waaruit volgens hem blijkt dat de gezondheid van de rechthebbende in Suriname sterk is verbeterd. Verder stelt hij dat de revalidatie zeer voorspoedig verloopt. In dat verband voert hij tevens aan dat de rechthebbende is verschenen in de procedure te Paramaribo aangaande de aldaar door de schoonzus als provisioneel bewindvoerder ingestelde vordering de rechthebbende te doen afreizen naar Nederland, waarna de kantonrechter te Paramaribo bij vonnis van 18 juli 2013 heeft geoordeeld dat rechthebbende niet als handelingsonbekwaam kan worden aangemerkt. Voorts voert [de zoon] aan dat het provisioneel bewind reeds enkele jaren voortduurt, terwijl het naar zijn aard een tijdelijke maatregel is ten behoeve van spoedeisende situaties. Tevens meent hij dat ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW bij de benoeming van de provisioneel bewindvoerder acht geslagen dient te worden op de voorkeur van de rechthebbende en dat niet gesteld of gebleken is dat de rechthebbende de wens heeft geuit dat de echtgenote ten behoeve van hem provisioneel bewindvoerder zou worden.
4.5.
De echtgenote betoogt dat het in de onderhavige procedure niet relevant is of de medische toestand van rechthebbende is verbeterd, aangezien slechts de benoeming van een opvolgend provisioneel bewindvoerder aan de orde is en niet de rechtmatigheid van het ingestelde provisioneel bewind. Subsidiair betwist zij dat de gezondheid van de rechthebbende zo sterk is verbeterd als [de zoon] stelt. De medische verklaringen die door [de zoon] zijn ingediend betreffen slechts zijn fysieke gesteldheid en bieden geen helderheid over zijn cognitieve functies. De echtgenote stelt voorts dat het vonnis van de kantonrechter te Paramaribo van 18 juli 2013 strijdig is met het Nederlandse recht en dat hierover in Suriname tot op heden wordt geprocedeerd. Bovendien blijkt uit het betreffende vonnis niet dat de kantonrechter de rechthebbende heeft gehoord, zodat deze geen oordeel kan geven over de handelingsbekwaamheid van de rechthebbende. De rechthebbende heeft in het verleden ingestemd met de benoeming van de echtgenote tot bewindvoerder over zijn goederen. Aan de eis van artikel 1:435 lid 3 BW hoeft in het geval van provisioneel bewind niet te worden voldaan, nu dat artikel betrekking heeft op het beschermingsbewind, aldus de echtgenote.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij beschikking van 13 november 2012 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland de schoonzus is benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en dat aan haar alle bevoegdheden toegekend zijn die een curator krachtens de wet heeft. Deze beslissing is bij beschikking van 9 juli 2013 van dit hof bekrachtigd. In de onderhavige procedure is enkel het verzoek tot benoeming van een opvolgend provisioneel bewindvoerder aan de orde. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken van een wijziging van de feiten of omstandigheden, die destijds hebben geleid tot de benoeming van een provisioneel bewindvoerder. In hoger beroep heeft [de zoon] aangevoerd dat er ten aanzien van de rechthebbende geen sprake is van een situatie die de maatregel van provisioneel bewind rechtvaardigt. Hoewel dit in deze procedure niet ter toets voor ligt, overweegt het hof ten overvloede dat [de zoon] zijn stellingen hieromtrent, gezien de gemotiveerde betwisting door de echtgenote, naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft [de zoon] een psychologisch rapport van 22 januari 2013 met betrekking tot de rechthebbende overgelegd, maar het betreft hier een nagenoeg onleesbare kopie waaruit het hof geen gevolgtrekkingen kan maken. De inhoud van de door [de zoon] overgelegde verklaringen van de neurologen drs. E.A. Kaffiludin d.d. 20 juni 2013 en drs. H. Alberga d.d. 17 april 2014 bieden geen ondersteuning voor de stelling van [de zoon] dat met name de cognitieve functies van de rechthebbende de afgelopen jaren zijn verbeterd.
De grief van [de zoon] dat artikel 1:435 lid 3 BW wordt miskend, treft evenmin doel, nu dit artikel niet ziet op provisioneel bewind. Gezien al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M. Wigleven en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. H.A. From als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014.