ECLI:NL:GHAMS:2014:6064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
200.138.129/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van omgangsregeling tussen ouders na ernstige verstoring van de relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter werd afgewezen. De man en de vrouw hebben van juni 2000 tot december 2002 een affectieve relatie gehad, waaruit in 2002 hun dochter is geboren. Sinds augustus 2007 hebben de man en de dochter geen contact meer gehad, en de ouders zijn verwikkeld in een langdurige en heftige strijd over de omgangsregeling. De vrouw heeft aangegeven dat zij geen omgang tussen de man en de dochter in het belang van haar ontwikkeling acht, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft bevestigd dat er momenteel geen draagvlak is voor een omgangsregeling.

Tijdens de zitting heeft de man betoogd dat de rechtbank zich ten onrechte heeft gebaseerd op een rapport van de Raad, dat volgens hem niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De vrouw heeft echter benadrukt dat de dochter geen contact met de man wil en dat zij haar niet wil dwingen tot omgang. Het hof heeft vastgesteld dat de relatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat leidt tot een onaanvaardbaar risico voor de dochter als er een omgangsregeling zou worden opgelegd. Het hof concludeert dat de vrouw geen vertrouwen heeft in de man en dat dit wantrouwen een belemmering vormt voor een omgangsregeling.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het verzoek van de man om een omgangsregeling werd afgewezen. Het hof oordeelt dat de belangen van de dochter zwaarder wegen dan het verzoek van de man, en dat er momenteel geen basis is voor het vaststellen van een omgangsregeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 juli 2014
Zaaknummer: 200.138.129/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/193647/FA RK 12-2093
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te 's-Gravenhage,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.E. de Wijn te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 3 december 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 september 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/193647/FA RK 12-2093.
1.3.
De man heeft op 26 februari 2014 nadere stukken ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 14 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op 12 maart 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
1.6.
Op 21 maart 2014 is per fax ingekomen een V6 formulier van de vrouw, waarbij gevoegd een ongedateerde brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw. Nu het hof voor deze nadere correspomdentie geen toestemming had gegeven en bovendien de advocaat van de man zich bij brief van 2 april 2014 daartegen heeft verzet, heeft het hof deze brief met bijlagen niet bij de beoordeling betrokken.
1.7.
De minderjarige […] (hierna: [de minderjarige]) is op 24 maart 2014 afzonderlijk door de voorzitter in bijzin van de griffier gehoord. Van dat gehoor is een verslag opgemaakt dat aan partijen ter beschikking is gesteld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Namens de man is op 2 april 2014 een brief binnengekomen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van juni 2000 tot december 2002 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren [de minderjarige] [in] 2002. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 13 november 2012 van de rechtbank Haarlem is het verzoek van de man een informatie- en consultatieregeling vast te stellen onder verbeurte van een dwangsom, afgewezen.
2.3.
Bij de stukken bevindt zich onder meer een rapport van de Raad van 19 april 2013.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de man een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen afgewezen.
3.3.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen, inhoudende een opbouwregeling:
  • 2 x 4 uur op de zaterdag of zondag van 12:00 uur tot 16:00 uur;
  • vervolgens 2 x 6 uur op de zaterdag of zondag van 10:00 uur tot 16:00 uur;
  • vervolgens 2 x 8 uur op de zaterdag of zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
  • verder een weekeinde per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur;
  • gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarvan drie weken aaneengesloten in de zomervakantie, waarbij de verdeling aansluit op of aan het reguliere zorg- en opvoedingsweekend;
  • de helft van de algemene feestdagen, waarvan in ieder geval met Kerstmis, Pasen de even jaren op de 1e feestdag en Oud en Nieuw per jaar afgewisseld;
  • bijzondere gebeurtenissen zoals de verjaardag van [de minderjarige] in even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
  • Vaderdag en de verjaardag van de man bij de man;
  • een vast belmoment per week op een onderling overeen te komen tijdstip,
althans een door het hof in goede justitie vast te stellen omgangsregeling.
3.4.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] moet worden bepaald.
Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien één of meer van de ontzeggingsgronden vermeld in artikel 1:253a lid 4 in verbinding met 1:377a lid 3 BW, zich voordoet.
4.2.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de beslissing van de rechtbank niet wordt gedragen door de motivering, zodat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Volgens de man heeft de rechtbank zich ten onrechte gebaseerd op het raadsrapport van 19 april 2013, aangezien aan dit rapport geen goed en gedegen onderzoek ten grondslag ligt. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de man de vrouw verwijten maakt, anders dan het verwijt dat de vrouw de omgang tussen de man en [de minderjarige] al jarenlang onmogelijk maakt. Voorts schendt de rechtbank volgens de man de wet door niet expliciet aan te geven op welke wettelijke ontzeggingsgrond zij zich baseert. [de minderjarige] wordt door de vrouw belemmerd om zich een eerlijk beeld van de man te vormen, aldus de man.
4.3.
De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat zij omgang tussen de man en [de minderjarige] op dit moment niet in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] acht. Volgens de vrouw wil [de minderjarige] geen omgang met de man hebben. Ter zitting heeft de vrouw benadrukt dat zij niet zal meewerken aan omgang tussen de man en [de minderjarige], omdat zij dit te belastend vindt voor [de minderjarige] en zij haar niet wil dwingen tot omgang met de man.
4.4.
De Raad heeft in zijn rapport van 19 april 2013 en ter zitting in hoger beroep verklaard dat de relatie van de ouders zeer gecompliceerd is en dat er thans bij de vrouw en [de minderjarige] geen draagvlak is voor een omgangsregeling.
4.5.
[de minderjarige] heeft ten overstaan van de voorzitter stellig verklaard dat zij geen enkel contact met de man wil en dat zij voorts niet wil dat er informatie over haar aan de man wordt verstrekt.
4.6.
Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de Raad voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht teneinde te kunnen beoordelen of een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] moet worden vastgesteld. De Raad heeft voldoende bronnen geraadpleegd en alle betrokkenen gehoord om tot een gedegen rapport te komen. Het hof ziet ook in het overige dat door de man ten aanzien van het raadsonderzoek is aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat het rapport niet zorgvuldig en deskundig tot stand is gekomen.
4.7.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man en [de minderjarige] sinds augustus 2007 geen contact met elkaar hebben en dat de ouders sinds die tijd heftige strijd voeren over een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige]. In dit verband zijn inmiddels diverse procedures gevoerd en meerdere beschikkingen gegeven. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders is ernstig verstoord, zij kunnen niet met elkaar communiceren en er is sprake van veel wantrouwen over en weer.
Met de Raad is het hof van oordeel dat de verhouding tussen de man en de vrouw zodanig ernstig is verstoord dat er bij de vrouw geen enkel draagvlak is om een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen. De vrouw kan geen afstand nemen van de gebeurtenissen binnen het gezin, en in het bijzonder het door haar gestelde seksueel grensoverschrijdend gedrag van de man toen [de minderjarige] nog een kleuter was. Gebleken is dat de jarenlange strijd tussen partijen tot resultaat heeft gehad dat de standpunten zijn verhard en dat er geen enkele beweging in de zaak zit. Geen van beide partijen blijkt in staat zich in te leven in de situatie en het gevoelsleven van de andere partij. De vrouw heeft geen enkel vertrouwen in de man, waardoor het voor haar niet mogelijk is eraan mee te werken dat [de minderjarige] contact met de man heeft, laat staan bij hem verblijft. De man is niet in staat te erkennen dat dit wantrouwen bij de vrouw bestaat en dat dit genoemde belemmering voor haar oplevert, omdat dit wantrouwen volgens hem niet op ware feiten is gebaseerd. Evenmin erkent hij, zoals het hof ter zitting in hoger beroep is gebleken, dat er sprake is van een strijd met de moeder. Betrokkenheid van instanties zoals Bureau Jeugdzorg en de Raad, en beslissingen van verschillende rechters hebben hierin tot op heden geen verandering kunnen brengen. Al met al is het hof van oordeel dat er momenteel een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige], door afdwinging van omgang met de man in welke vorm dan ook, klem zou komen te zitten of verloren zou geraken tussen haar ouders. Dit betekent dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige], als bedoeld in artikel 1:377a lid 3, aanhef en onder d BW. Dit betekent dat het hof het verzoek van de man in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Dan laat het hof nog daar, dat er bij [de minderjarige] ernstige bezwaren bestaan tegen welke vorm van contact met de man dan ook. [de minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter op consistente wijze kenbaar gemaakt ernstige bezwaren te hebben tegen omgang met de man. Het hof heeft de stellige indruk dat [de minderjarige] in staat is haar wil op dit punt voldoende zelfstandig te bepalen. De stelling van de man dat de mening van [de minderjarige] geheel door de vrouw is aangestuurd, volgt het hof derhalve niet.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling van de man met [de minderjarige].
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. R.G. Kemmers en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014.