Het hof overweegt verder als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen ten tijde van hun uithuisplaatsing en in de daaropvolgende periode zeer zorgelijk gedrag vertoonden dat duidde op forse emotionele- en gedragsproblematiek.
[kind A] had een timide en teruggetrokken houding, een laag zelfbeeld en een sterk verwaarloosd gebit. Hij deed niet-leeftijdsadequate seksueel getinte uitingen en kon zich plotseling emotioneel afsluiten. Het pleeggezin gaf voorts aan dat [kind A] slechts kleine beetjes kon eten en drinken, niet naar buiten wilde, bang was voor de douche, nachtmerries had, loog, schold en agressief was ten opzichte van andere kinderen en dieren.
[kind B] was ten tijde van haar komst in het pleeggezin mager en wit. Ook constateerden pleegouders verschillende bulten op haar hoofdje. [kind B] liet gespannen, angstig en zeer afwijkend gedrag zien. Zo was zij erg bang voor de koelkastdeur en de douche en schrok ze hevig als pleegouders haar toedekten voor het slapen gaan. Als [kind B] op haar gedrag werd aangesproken, legde ze haar handjes op haar hoofd en dook in elkaar.
[kind C] had een sombere, negatieve houding en een lui oog. Hij kon niet goed lopen en miste allerlei andere basisvaardigheden passend bij zijn leeftijd. Daarnaast had [kind C] veel angsten. Hij leek zich onzichtbaar te willen maken en liet zich moeilijk troosten. Het gebit van [kind C] bleek meermalen te moeten worden gesaneerd. De tandarts gaf daarbij aan dat het aannemelijk is dat het gebit van [kind C] in zijn eerste levensjaren niet is onderhouden.
Na de uithuisplaatsing werd een omgangsregeling tussen de kinderen, de moeder en de (stief)vader gestart. De kinderen reageerden daar dermate zorgelijk op, dat de omgang moest worden beperkt en plaats diende te vinden onder begeleiding. Ook nadat zij enkele jaren uit huis waren geplaatst, bleven [kind A] en [kind C] extreem gedrag vertonen rondom de bezoeken van de moeder. In mei 2013 werd om deze reden besloten de frequentie van de bezoeken van [kind C] en [kind A] verder te verminderen naar eens in de acht weken, zodat zij ruimte kregen om zich te ontwikkelen. Gezien deze zorgelijke kindsignalen is door WSJ niet gewerkt aan terugkeer van de kinderen in de thuissituatie van de moeder.
Uit onderzoek van Triversum van februari 2014 is gebleken dat [kind A] zijn verleden vermijdt, en dat bij hem sprake is van verhoogde prikkelbaarheid en emotieregulatieproblematiek. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stress-stoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Laatstgenoemde problematiek houdt volgens Triversum verband met zijn verblijf bij de ouders en vloeit voort uit traumatische ervaringen en onveilige hechting. [kind C] is eveneens gediagnosticeerd met een posttraumatische stress-stoornis en voorts met een aandachttekortstoornis met hyperactiviteit. Er is bij hem sprake van vroegkinderlijke traumatisering en hechtingsproblematiek als gevolg van het opgroeien in een onveilige omgeving. Door het ervaren van chronische stress en herhaald trauma, is [kind C] hyperalert voor gevaar en is er soms sprake van dissociatie. In verband met het voorkomen van heractivatie van traumatische gebeurtenissen bij [kind C], heeft Triversum geadviseerd de bezoeken van de moeder en de stiefvader aan [kind C] te stoppen.