ECLI:NL:GHAMS:2014:6033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
200.142.560/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en toepassing schuldsaneringsregeling WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie en de toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP). De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2013, waarin de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind met ingang van 16 juni 2011 op nihil was gesteld voor de duur van de schuldsanering. De man, geïntimeerde, had verzocht om bekrachtiging van deze beschikking.

De vrouw stelde dat de man, ondanks zijn schuldsanering, gehouden moest blijven een bijdrage te leveren aan de kosten van de verzorging van hun kind. De man daarentegen betoogde dat hij door de schuldsanering geen draagkracht had om alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man gedurende de periode van de schuldsanering, van 16 juni 2011 tot 1 juli 2012, een onderhoudsbijdrage van € 138,33 per maand diende te betalen. Na 1 juli 2012 werd de bijdrage op nihil gesteld, omdat de man geen draagkracht meer had.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en opnieuw beslist dat de man met ingang van 1 september 2014 een bijdrage van € 151,- per maand moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om de alimentatie met terugwerkende kracht te verhogen afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor alimentatieplichtigen om hun verplichtingen na te komen, maar erkent ook de beperkingen die de schuldsanering met zich meebrengt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 18 november 2014
Zaaknummer: 200.142.560/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/141582/ FA RK 12/861
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. H. Plantenga te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 27 februari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 november 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/141582/ FA RK 12/861.
1.3.
De man heeft op 15 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 4 augustus 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 20 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting in hoger beroep heeft de man op 27 augustus 2014 nog stukken aan het hof toegezonden. De vrouw heeft daarvan afschriften ontvangen.
1.9.
Bij de griffie van dit hof is op 18 september 2014 een faxbericht ingekomen van de man.
1.10.
Bij de griffie van dit hof is op 18 september 2014 een faxbericht ingekomen van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Hun huwelijk is op 3 september 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 augustus 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2001. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 5 augustus 2004 van de rechtbank Alkmaar is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 3 september 2004 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bij vooruitbetaling een bedrag van € 230,- per maand zal voldoen.
2.3.
Bij vonnis van 16 juni 2011 van de rechtbank Alkmaar is ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP) uitgesproken.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1977. Hij woont samen met een nieuwe partner en met de uit deze geboren relatie kinderen, te weten [kind a], geboren [in] 2005, en [kind b], geboren [in] 2007.
2.5.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1977. Zij vormt samen met [de minderjarige] een eenoudergezin.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 5 augustus 2004, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 16 juni 2011 voor de duur van de schuldsanering nader vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 16 juni 2011 op nihil wordt gesteld, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- primair te bepalen dat de vastgestelde onderhoudsbijdrage voor de duur van de schuldsanering wordt vastgesteld op € 138,38 althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht voor de duur van de schuldsanering, waarna de oude betalingsverplichting weer herleeft;
- subsidiair de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen met ingang van 2 april 2013, voor de duur van de schuldsanering, waarna de oude betalingsverplichting weer herleeft;
- meer subsidiair de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen met ingang van de datum indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 5 november 2012, voor de duur van de schuldsanering, waarna de betalingsverplichting weer herleeft.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Uit de onder 1.9. en 1.10. genoemde faxberichten blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man te betalen onderhoudsbijdrage na beëindiging van het WSNP-traject. Partijen hebben afgesproken dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 september 2014 € 151,- per maand zal bedragen. Partijen hebben - naar het hof begrijpt - het hof verzocht om aldus te beslissen voor zover het de periode vanaf 1 september 2014 betreft.
4.2.
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt en hetgeen zij zijn overeengekomen het hof niet onrechtmatig voorkomt, zal voor wat betreft de door de man te betalen onderhoudsbijdrage na beëindiging van het WSNP-traject overeenkomstig het eenparig verzoek van partijen worden beslist.
4.3.
Ter beoordeling ligt thans nog voor de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gedurende de periode dat op de man de schuldsaneringsregeling van toepassing is (van 16 juni 2011 tot 21 juni 2014).
4.5.
Volgens de vrouw heeft de rechtbank de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten onrechte met ingang van 16 juni 2011 voor de duur van het WSNP-traject van de man op nihil gesteld. Hoewel de rechter-commissaris sinds 2 april 2013 bij de berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) geen rekening heeft gehouden met de onderhoudsverplichting van de man jegens [de minderjarige], gaat de vrouw ervan uit dat de rechter-commissaris dit alsnog zal doen, indien het hof zou bepalen dat de man een onderhoudsbijdrage dient te blijven voldoen.
De vrouw meent verder dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de man alsnog gehouden is een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] te voldoen. Zo is de man onlangs verhuisd en leeft hij in een veel grotere luxe dan zijn eigen dochter. Aangezien de man na afbetaling van zijn schuldeisers maandelijks nog steeds een positief saldo overhoudt, dient zijn onderhoudsverplichting jegens zijn dochter te prevaleren boven het terugbetalen van de overige schuldeisers.
Tot 2 april 2013 is bij de berekening van het VTLB nog wel rekening gehouden met de onderhoudsverplichting van de man jegens [de minderjarige], zodat de ingangsdatum van de nihilstelling volgens de vrouw in ieder geval niet eerder kan liggen dan deze datum. Daarnaast geldt volgens de vrouw dat zij pas vanaf de indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, op 5 november 2012, rekening kon houden met een verlaging van de onderhoudsbijdrage, zodat de ingangsdatum in ieder geval niet eerder kan liggen dan deze datum. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij hetgeen zij teveel heeft ontvangen terugbetaalt, omdat er dan aan haar zijde grote schulden zullen ontstaan, aldus de vrouw.
4.6.
De man meent dat de alimentatierechter op grond van vaste rechtspraak gebonden is aan de beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van het VTLB. De rechter-commissaris heeft bij de vaststelling van het VTLB geen reden gezien rekening te houden met de onderhoudsverplichting van de man jegens [de minderjarige]. De man stelt zich op het standpunt dat er in het onderhavige geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat hij desondanks alsnog gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen. De rechtbank heeft de ingangsdatum terecht op 16 juni 2011 bepaald. Bij brief van 13 oktober 2011 is reeds aan de vrouw voorgesteld om akkoord te gaan met een onderhoudsbijdrage van € 138,38 per 1 september 2011. De vrouw kon vanaf dat moment rekening houden met een verlaging van de kinderalimentatie. Nadat de vrouw had aangegeven daarmee niet akkoord te gaan, is een verzoek tot nihilstelling ingediend, aldus de man.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter er, behoudens bijzondere omstandigheden, van uit te gaan dat de alimentatieplichtige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, niet over draagkracht beschikt om enige onderhoudsbijdrage te betalen. Dit kan anders zijn, indien het VTLB door de rechter-commissaris (met toepassing van artikel 295 van de Faillissementswet) op een hoger bedrag is bepaald. Voorts heeft de rechter die tot taak heeft een onderhoudsbijdrage te wijzigen ten behoeve van een kind van een schuldenaar op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, eveneens volgens vaste jurisprudentie, niet de vrijheid vooruit te lopen op de aan de rechter-commissaris voorbehouden afweging of, en zo ja, in welke mate, het passend is om gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid bij de berekening van het VTLB.
4.8.
Uit de stukken in het dossier, waaronder het rapport berekening VTLB van 6 juli 2011, het vervolgverslag van de bewindvoerder van 27 maart 2014 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, is gebleken dat door de rechter-commissaris in de onderhavige zaak bij de vaststelling van het VTLB van 16 juni 2011 tot en met juni 2012 rekening is gehouden met een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] van € 138,33 per maand. Ter terechtzitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat de vrouw (na incasso door het LBIO) deze onderhoudsbijdrage over de genoemde periode ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Vanaf 1 juli 2012 tot het einde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft de rechter-commissaris geen rekening meer gehouden met de onderhoudsverplichting van de man jegens [de minderjarige].
Zoals hiervoor onder 4.7. is overwogen, heeft de alimentatierechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een beslissing van de rechter-commissaris, een onderhoudsbijdrage vast te stellen waarbij wordt uitgaan van een door de rechter-commissaris door te voeren verhoging van het VTLB. Dat geldt temeer in een geval als het onderhavige, waarin de schuldsanering inmiddels is geëindigd en een schone lei aan de schuldenaar is verleend. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van de vrouw dat de rechter-commissaris, indien het hof zal beslissen dat de man gedurende de gehele schuldsaneringsperiode alsnog een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] dient te voldoen, hiermee alsnog rekening zal houden bij de berekening van het VTLB. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man met ingang van 1 juli 2012 tot beëindiging van het WSNP-traject niet over draagkracht beschikt om enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] te betalen. De door de vrouw aangevoerde omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de man desondanks alsnog gehouden zou moeten zijn vanaf 1 juli 2012 tot het einde van de schuldsanering een onderhoudsbijdrage te voldoen.
4.9.
Gelet op het voorgaande zal het hof de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 16 juni 2011 tot 1 juli 2012 bepalen op € 138,38 per maand en met ingang van 1 juli 2012 en voor zolang de schuldsaneringsregeling op de man van toepassing is, op nihil stellen. Uit de brief van 13 oktober 2011 van mr. Westenberg aan de vrouw blijkt dat de vrouw vanaf dat moment op de hoogte was van het standpunt van de man dat hij vanwege de toelating tot de schuldsanering geen draagkracht voor een onderhoudsbijdrage meer had. Verder is gesteld noch gebleken dat de vrouw vanaf 1 juli 2012 nog een bijdrage heeft ontvangen. Het hof wijst daarom ook de meer subsidiaire verzoeken van de vrouw – tot nihilstelling van de bijdrage met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank en tot vaststelling dat hetgeen door de vrouw reeds is verteerd niet terugbetaald hoeft te worden – af.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 5 augustus 2014, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 16 juni 2011 tot 1 juli 2012 op € 138,33 (HONDERD ACHTENDERTIG EURO EN DRIEËNDERTIG EUROCENT) per maand;
stelt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 5 augustus 2004, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 juli 2012 voor zolang de schuldsaneringsregeling op de man van toepassing is, op nihil;
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 5 augustus 2004, de door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 september 2014 op € 151,- (HONDERD EENENVIJFTIG EURO) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M.F.G.H. Beckers en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014 door de oudste raadsheer.