ECLI:NL:GHAMS:2014:6029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
200.148.282/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en kinderen na langdurige juridische strijd

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om de ontzegging van de omgang tussen de man en zijn kinderen. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2014, waarin werd bepaald dat er geen contact tussen hem en de kinderen zou plaatsvinden. De man en de vrouw zijn in 1988 gehuwd, maar dit huwelijk is in 2006 ontbonden. Sinds de echtscheiding is er een langdurige juridische strijd gaande over de zorgregeling en omgang met de kinderen, die bij de vrouw wonen.

De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de vrouw heeft meerdere keren verzocht om deze regeling te wijzigen, omdat de omgang niet tot stand kwam. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in verschillende rapporten geadviseerd over de omgang, maar de situatie is steeds problematisch gebleven. De kinderen hebben aangegeven geen contact te willen met de man, wat de vrouw ook bevestigt. De man stelt dat het ontbreken van contact een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de kinderen en vraagt om een zorgregeling.

Het hof overweegt dat de belangen van de kinderen voorop staan. Volgens de wet kan omgang alleen worden ontzegd op gronden die in het Burgerlijk Wetboek zijn vastgelegd, en in dit geval is er voldoende bewijs dat omgang met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af. De Raad adviseert ook om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de negatieve impact van contact op de kinderen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in situaties van conflict tussen ouders. Het hof concludeert dat de ontzegging van omgang gerechtvaardigd is en dat de man hulp moet zoeken om zijn situatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 december 2014
Zaaknummer: 200.148.282/01
Zaaknummer eerste aanleg: 410236 / FA RK 08-8064
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende op een geheim adres,
appellant,
advocaat: mr. G.L.D. Thomas te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 2 mei 2014 in hoger beroep gekomen tegen een gedeelte van de beschikking van 5 februari 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 410236 / FA RK 08-8064.
1.3.
De zaak is op 29 september 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.5.
Voorafgaand aan de zitting is [kind a] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1988 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 22 mei 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 2006 in de registers van de burgerlijke stand. Uit dit huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2001 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2003 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van dit hof van 18 januari 2007 is bepaald dat de omgang tussen de man en de kinderen plaatsvindt gedurende eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag tot zondag 17:00 uur, alsmede gedurende de helft van de feestdagen en de Islamitische feestdagen. De overdracht dient plaats te vinden op hetCentraal Station te Amsterdam bij het Meetingpoint.
2.3.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 november 2008 is de vrouw – kort gezegd – veroordeeld de onder 2.2 genoemde beschikking van dit hof na te komen voor wat betreft de omgangsregeling en is bepaald dat de vrouw voor iedere keer dat zij hiermee in strijd handelt aan de man een dwangsom verbeurt van € 100,-.
2.4.
De vrouw heeft de rechtbank vervolgens verzocht de onder 2.2 vermelde beschikking van het hof te wijzigen in die zin dat er geen omgang tussen de man en de kinderen zal plaatsvinden. Tevens heeft zij de rechtbank verzocht een onderzoek door de Raad te gelasten.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2009 is de Raad verzocht advies uit te brengen omtrent de vraag of er contra indicaties zijn met betrekking tot de omgang van de vader met de kinderen en welke omgang (begeleid of onbegeleid) het meest in het belang van de kinderen is.
2.5.
Naar aanleiding van de onder 2.4 genoemde beschikking heeft de Raad onderzoek verricht. De Raad heeft op 19 mei 2009 rapport uitgebracht. Blijkens dit rapport heeft de Raad de rechtbank geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen via het Omgangshuis Amsterdam en de zaak aan te houden voor een periode van zes maanden in afwachting van een rapportage van het Omgangshuis over het verloop van de omgangsregeling.
2.6.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting bij de rechtbank van 7 oktober 2009 zijn partijen – kort gezegd – overeengekomen dat uitvoering zal worden gegeven aan een voorlopige zorgregeling onder begeleiding van Altra in de persoon van de heer [x].
2.7.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2010 is in het kader van een voorlopige contactregeling bepaald – met instemming van partijen - dat de man contact zal hebben met de kinderen onder begeleiding van het Omgangshuis in Nederland op een door dat omgangshuis te bepalen dag en tijdstip.
2.8.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2011 is de Raad verzocht nader advies uit te brengen omtrent – kort gezegd – de mogelijkheden voor omgang tussen de man en de kinderen en is bepaald dat partijen zich onverwijld zullen melden bij de Opvoedpoli voor een kennismakingsgesprek, dat zij medewerking zullen geven aan het door de Opvoedpoli op te stellen werkplan en dat zij uitvoering zullen geven aan dit werkplan.
2.9.
Naar aanleiding van de onder 2.8 genoemde beschikking heeft de Raad onderzoek verricht. De Raad heeft 21 december 2011 rapport uitgebracht. Blijkens dit rapport heeft de Raad de rechtbank geadviseerd de zaak voor een jaar aan te houden, zodat de man de benodigde hulpverlening kan zoeken zodat hij daardoor in staat is om met de vrouw te communiceren in het belang van de kinderen. De Raad ziet op dat moment geen mogelijkheden om te komen tot een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
2.10.
Bij beschikking van de rechtbank van 17 juli 2013 is in het kader van een voorlopige zorgregeling – overeenkomstig de door partijen ter zitting van 19 juni 2013 gemaakte afspraken - bepaald dat:
- de vrouw aan de man via de kinderen foto’s zal laten zien van de kinderen;
- de vrouw alleen voor de man een e-mailaccount zal laten aanmaken en dat zij aan de man via de e-mail informatie over de kinderen zal toesturen;
- de kinderen het telefoonnummer van de man zullen krijgen zodat zij hem kunnen bellen;
- de kinderen een keer per week op een vast tijdstip met de man zullen Skypen;
- hiernaast na drie maanden de man een keer per maand op zaterdag van 11:00 uur tot 14:00 uur met de kinderen op stap zal gaan, waarbij de overdracht zal plaatsvinden bij de receptie van de Openbare Bibliotheek op de Oosterdokskade 143 te Amsterdam.
2.11.
Bij de - in zoverre niet in geschil zijnde - bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw de man een keer per maand een e-mail zal zenden waarbij zij informatie over de kinderen zal verstrekken en een keer per drie maanden een recente foto van de kinderen aan de man zal zenden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – met wijziging van de beschikking van dit hof van 18 januari 2007 in zoverre, bepaald dat met ingang van 5 februari 2014 geen contact tussen de man en de kinderen zal plaatsvinden.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, in zoverre – naar het hof begrijpt – alsnog een zorgregeling te bepalen tussen de man en de kinderen.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) neemt de rechter bij de vaststelling van een zorgregeling een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. De rechter kan de met gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:253a lid 4 jo. 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Omgang tussen die ouder en het kind blijft alleen dan achterwege, wanneer – zonodig na een of meer door de rechter desgevraagd genomen maatregelen – blijkt dat de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ertoe kan leiden dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind, of dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen zorgregeling heeft bepaald tussen hem en de kinderen. Het totaal ontbreken van contact tussen hem en de kinderen kan een zeer grote negatieve invloed hebben op de verdere ontwikkeling van de kinderen. Hoewel de man begrijpt dat in dit stadium zelfs begeleide omgang met [kind a] nog niet aan de orde is, dient volgens de man te worden bepaald dat voor [kind a] behandeling noodzakelijk is, zodat op die manier de mogelijkheid wordt gecreëerd om in de toekomst wel contact met [kind a] te kunnen hebben. Daarbij dient te worden onderzocht waar de heftige emoties van [kind a] ten opzichte van de man vandaan komen. Ten aanzien van [kind b] ziet de man op dit moment meer mogelijkheden voor contact. [kind b] is beïnvloed door de vrouw en [kind a] in het beeld dat zij van de man heeft. Voor haar is het derhalve van groot belang dat zij spoedig de mogelijkheid krijgt de man te leren kennen, zodat zij een zelfstandig beeld van hem kan vormen. Het vergroten van de betrokkenheid van de man in het leven van de kinderen zal de kinderen rust brengen en hun (identiteits)ontwikkeling ten goede komen. Het feit dat de man en de vrouw op dit moment geen contact hebben, doet hieraan niet af. De man is van mening dat het in het belang van de kinderen is om het contact vanuit een rustpunt – waarin de ouders geen rechtstreeks contact hebben – te laten plaatsvinden.
4.3.
De vrouw stelt dat de rechtbank terecht geen zorgregeling heeft bepaald tussen de man en de kinderen. De vrouw heeft er alles aan gedaan om omgang tussen de man en de kinderen te laten plaatsvinden. De omgang is, ondanks een langjarige procedure daarover, tot op heden niet van de grond gekomen. Met name [kind a] is heel duidelijk in zijn wens om geen contact te hebben met de man. Ondanks dat [kind b] nog heel jong was ten tijde van het laatste contact moment met de man, wil zij, op basis van haar eigen herinneringen, ook geen contact met de man. De omgang tussen de man en de kinderen is altijd moeizaam verlopen. Zowel de vrouw als de kinderen hebben ten aanzien van de man altijd een gevoel van onveiligheid ervaren. De vrouw acht het niet in het belang van de kinderen dat ten aanzien van hen onderscheid wordt gemaakt. Ten aanzien van beide kinderen dient het verzoek van de man te worden afgewezen. Beide kinderen hebben thans recht op rust. De vrouw betreurt het dat de man meent dat [kind a] behandeling nodig zou hebben. Zoals de rechtbank reeds in 2011 heeft bepaald, is het juist de man die hulp dient te zoeken bij de GGZ en behandeling nodig heeft, aldus de vrouw.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het forceren van contact tussen de man en [kind a] zal voor de toekomst waarschijnlijk juist averechts werken. [kind b] kent de man nauwelijks, doch zij heeft een zodanig negatief beeld van de man, dat ook bij haar geen ruimte bestaat voor contact met de man. De Raad merkt op dat bij [kind a] sprake is van het syndroom van Asperger, als gevolg waarvan zijn huidige gedrag waarschijnlijk zelfs met de nodige hulpverlening niet zal veranderen in de toekomst. De Raad acht het daarentegen wel van belang dat de man alsnog zelf hulp zoekt bij bijvoorbeeld de GGZ. De hulp die de man in het verleden heeft ontvangen van de heer [x] (Altra), acht de Raad ontoereikend.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
Sinds de echtscheiding in 2006 hebben partijen geprocedeerd over de zorgregeling. Daaraan ligt een langdurige en diepgewortelde strijd tussen hen ten grondslag. Het wantrouwen over en weer is heel groot, zij hebben een zeer negatief beeld van elkaar, de vrouw is bang voor de man en enige vorm van communicatie tussen hen is onmogelijk gebleken.
De omgang tussen de man en de kinderen heeft in augustus 2007 voor het laatst plaatsgevonden. Sindsdien zijn er veel pogingen gedaan om de omgang weer op gang te brengen. Zo heeft de rechtbank partijen verwezen naar het Omgangshuis, Altra en de Opvoedpoli voor omgangsbegeleiding en heeft de Raad tot tweemaal toe (in 2009 en 2011) onderzoek verricht. Desondanks, en ondanks de inspanningen van beide partijen, is er thans ruim zeven jaar geen omgang tussen de man en de kinderen geweest.
Uit hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard, is duidelijk geworden dat dit alles een grote weerslag heeft op alle betrokkenen en dat hun weerbaarheid daardoor is verminderd. Voldoende aannemelijk is dat de vrouw thans geen draagkracht meer heeft om de omgang tussen de man en de kinderen te ondersteunen. Daar komt bij dat beide kinderen, naar eveneens voldoende aannemelijk is geworden, mede als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden zoals hierboven beschreven en de weerslag die deze op partijen hebben gehad en nog hebben, weerstand hebben tegen contact met de man. [kind a] heeft zowel ten overstaan van de rechtbank als tijdens het onder 1.5 genoemde gesprek verklaard dat hij geen omgang wil met de man. Tijdens het gesprek heeft [kind a] bovendien verklaard dat hij geen enkele vorm van contact met de man meer wil en dat hij dit ook door de man onderkend wil zien, zodat er rust komt en hij zich kan richten op zijn schoolprestaties. [kind b] was nog geen vier jaar oud toen zij de man voor het laatst zag en zij maakt deel uit van hetzelfde gezinssysteem als [kind a].
Om die reden moet worden geoordeeld dat een afgedwongen totstandbrenging of uitvoering van omgang tussen de man en de kinderen een reëel risico oplevert dat de kinderen klem komen te zitten of verloren raken tussen beide ouders, met als gevolg dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Hetgeen de man in hoger beroep naar voren heeft gebracht, geeft het hof geen aanleiding om anders te oordelen, hoezeer het hof ook inziet dat dit heel zwaar is voor de man, die veel van zijn kinderen houdt en het contact met hen erg mist.
Nu zich een van de ontzeggingsgronden voordoet als bedoeld in artikel 1:253a lid 4 jo. artikel 1:377a lid 3 BW, heeft de rechtbank de beschikking van het hof van 18 januari 2007 terecht gewijzigd in de zin dat geen contact tussen de man en de kinderen zal plaatsvinden. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. Voor zover de man ter zitting heeft verzocht te bepalen dat voor [kind a] behandeling noodzakelijk is, zal dit verzoek bij gebrek aan grondslag worden afgewezen.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, A.N. van de Beek en J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.