ECLI:NL:GHAMS:2014:6024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
200.142.009/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering tot levensonderhoud en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd bepaald dat hij aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 900,- per maand moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen omdat hij van mening is dat de vrouw geen (aanvullende) behoefte heeft aan deze uitkering en dat hij onvoldoende draagkracht heeft om deze te betalen. De vrouw, die sinds de zomer van 2014 een studie Bedrijfseconomie volgt, stelt dat haar studiefinanciering niet voldoende is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij (aanvullende) behoefte heeft aan partneralimentatie. De vrouw heeft weliswaar werkervaring opgedaan, maar heeft niet onderbouwd waarom zij niet in staat zou zijn om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof houdt rekening met de korte duur van het huwelijk en het feit dat er geen kinderen zijn geboren uit het huwelijk. Daarnaast oordeelt het hof dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de uitkering te betalen, gezien zijn uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 9 december 2014
Zaaknummer: 200.142.009/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/15/199531 / FA RK 13-218 en C/15/201765 /
FA RK 13‑1083
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Köker te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 17 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 december 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met de kenmerken C/15/199531 / FA RK 13-218 en C/15/201765 / FA RK 13-1083.
1.3.
De vrouw heeft op 28 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 13 augustus 2014 en 18 augustus 2014 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft eveneens op 18 augustus 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 28 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2010 gehuwd. In mei 2012 zijn zij uit elkaar gegaan. Het huwelijk is op 19 juni 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 december 2013 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1989. Hij is alleenstaand.
De man dreef met zijn vader de vennootschap onder firma [de onderneming]. Op 1 januari 2012 is hij uitgetreden als vennoot en heeft dit op 30 mei 2012 laten aantekenen in het Handelsregister. Sinds december 2013 ontvangt hij een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1990. Zij is alleenstaand.
Zij volgt sinds de zomer van 2014 een studie Bedrijfseconomie aan de Hogeschool van Amsterdam. Zij ontvangt een bedrag van € 246,- netto per maand aan studiefinanciering.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang, op verzoek van de vrouw bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud dient te voldoen van € 900,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen, althans de uitkering tot levensonderhoud te bepalen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de vrouw (aanvullende) behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud en of de man voldoende draagkracht heeft om die uitkering te betalen.
4.2.
Ten aanzien van de (aanvullende) behoefte van de vrouw wordt als volgt overwogen.
Volgens de vrouw heeft zij (aanvullende) behoefte aan partneralimentatie, nu de studiefinanciering die zij thans ontvangt, onvoldoende is om daarmee in haar eigen onderhoud te voorzien. Naast haar studie en verplichte stage heeft zij geen tijd over om te werken en op die manier zelf voldoende inkomen te verwerven, zo stelt de vrouw.
De man bestrijdt dat de vrouw (aanvullende) behoefte heeft aan een partnerbijdrage. Hij meent dat de vrouw in staat moet worden geacht zelf in haar levensonderhoud te voorzien.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat de vrouw (aanvullende) behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zij gedurende het huwelijk werkervaring heeft opgedaan als winkelmedewerker en voorts in de zomer van 2014 de MBO opleiding tot assistent-accountant aan het ROC heeft afgerond. De vrouw heeft weliswaar verklaard dat zij met deze opleiding geen werk kan krijgen, doch zij heeft dit niet nader onderbouwd. Dat laatste had wel op haar weg gelegen, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man van haar behoefte. Het moet er daarom voor worden gehouden dat zij in staat is om inkomen uit arbeid te verwerven teneinde daarmee in haar levensonderhoud te voorzien. Dat mag van de vrouw ook worden verwacht. Het hof neemt daarbij haar jonge leeftijd in aanmerking alsmede het feit dat het huwelijk van partijen kort heeft geduurd, dat partijen al geruime tijd voor de ontbinding van het huwelijk feitelijk uit elkaar waren en dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren. Bij deze stand van zaken dient de omstandigheid dat de vrouw ervoor heeft gekozen na de zomer van dit jaar een nieuwe studie aan te vangen, voor haar eigen rekening en risico te blijven.
4.3.
Ook als het hof van oordeel zou zijn dat de vrouw (aanvullende) behoefte heeft aan partneralimentatie, komt haar verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Voldoende aannemelijk is dat de man onvoldoende draagkracht heeft om met ingang van 19 juni 2014 (datum ontbinding huwelijk) aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud te voldoen. Hij ontvangt sinds december 2013 een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en dient voor het verkrijgen en behouden van een bijstandsuitkering te voldoen aan de eisen die de WWB stelt, waaronder de verplichting - voor zover mogelijk - algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Het hof gaat er vanuit dat de gemeente op de naleving van deze verplichting toeziet. De vrouw heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangedragen die het hof nopen om dat uitgangspunt te verlaten en te oordelen dat de man met ingang van 19 juni 2014 voldoende draagkracht heeft om een uitkering ten behoeve van de vrouw te voldoen. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de man met ingang van die datum naast zijn uitkering arbeidsinkomsten heeft ontvangen. Het hof zal derhalve aan de stellingen van de vrouw dat de man thans nog steeds in de v.o.f. werkzaam is dan wel dat de man in staat moet worden geacht inkomen te verwerven, voorbij gaan. Voor zover de man met ingang van genoemde datum geldbedragen van zijn familie heeft ontvangen, is voldoende aannemelijk dat deze bestemd zijn om de lasten van de voormalig echtelijke woning die tot heden nog niet is verkocht, te voldoen. De man heeft onweersproken gesteld dat hij voor de betaling van deze lasten zorg draagt.
4.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.