ECLI:NL:GHAMS:2014:6023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
200.141.684/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag curator en omzetting curatele in bewind en mentorschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij appellant als curator van betrokkene is ontslagen en de curatele is omgezet in een beschermingsbewind en mentorschap. Appellant, die de broer van betrokkene is, heeft op 12 februari 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 november 2013. De Stichting, die verantwoordelijk is voor de zorg van betrokkene, heeft op 24 april 2014 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 28 augustus 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de Stichting aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: betrokkene is geboren in 1964 en heeft een geestelijke stoornis, waardoor hij onder curatele is gesteld. De kantonrechter heeft op verzoek van de Stichting appellant ontslagen als curator, omdat er gewichtige redenen voor dit ontslag zouden zijn. Appellant betwist dit en stelt dat hij in het belang van betrokkene handelt, terwijl de Stichting niet goed functioneert. De Stichting stelt echter dat appellant niet meewerkt aan de zorg en dat zijn communicatie problematisch is.

Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft geconcludeerd dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van appellant als curator. Het hof heeft vastgesteld dat er een gebrek aan vertrouwen is tussen appellant en de Stichting, wat de zorg voor betrokkene in gevaar kan brengen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de omzetting van de curatele in bewind en mentorschap gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van betrokkene. De benoeming van de Stichting als bewindvoerder en de heer [z] als mentor is ook bekrachtigd, omdat er geen gegronde redenen zijn om deze benoemingen te betwisten. De beslissing van de kantonrechter is dan ook bevestigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 23 december 2014
Zaaknummer: 200.141.684/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2167100 BM VERZ.13-1205
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. W.R.S. Ramhit te Hoofddorp,
tegen
[…],
gevestigd te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk appellant en de Stichting genoemd.
1.2.
Appellant is op 12 februari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 november 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 2167100 BM VERZ 13-1205.
1.3.
De Stichting heeft op 24 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 23 april 2014 is ter griffie een brief ontvangen van na te noemen [x].
1.5.
Appellant heeft op 7 augustus 2014 nadere stukken ingediend. De Stichting heeft op 19 augustus 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De hierna te noemen Stichting Financieel Beheer en Bewindvoering heeft bij brief, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2014, laten weten niet ter zitting in hoger beroep te zullen verschijnen.
1.7.
De zaak is op 28 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- appellant, bijgestaan door zijn advocaat;
- […] (hierna: betrokkene);
- namens de Stichting: mevrouw L.S. Muijen, RVE manager, en de heer S.P. Peters, locatiemanager, bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw [x], de zuster van appellant en na te noemen betrokkene (hierna: de zuster);
- mevrouw [y], echtgenote van appellant.
1.9.
De advocaat-generaal en de hierna te noemen heer [z] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Betrokkene is geboren [in] 1964. Hij is alleenstaand. Vanaf zijn vierde levensjaar verbleef hij in zorginstellingen in (achtereenvolgens) Oostvoorne, Nieuwveen en Waddinxveen. De Stichting is eveneens een zorginstelling. Betrokkene verblijft sinds eind 2009 in locatie [a], een locatie van de Stichting.
2.2.
Bij beschikking van 19 december 1994 van de rechtbank ’s-Gravenhage is betrokkene wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld met benoeming van appellant tot curator.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – onder meer en verkort weergegeven – op verzoek van de Stichting appellant met ingang van de datum van de beschikking ontslagen als curator van betrokkene en is verstaan dat de ondercuratelestelling van betrokkene is opgeheven met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Voorts is bewind ingesteld over de goederen die betrokkene (zullen) toebehoren met ingang van de dag waarop de bestreden beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en is tot bewindvoerder benoemd de Stichting Financieel Beheer en Bewindvoering. Tevens is mentorschap ingesteld over de niet-vermogensrechtelijke belangen van betrokkene met ingang van de dag waarop de bestreden beschikking in kracht van gewijsde zal gaan, met benoeming van [z] tot mentor.
3.2.
Appellant verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en – naar het hof begrijpt – de inleidende verzoeken van de Stichting af te wijzen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.3.
De Stichting verzoekt primair de bestreden beschikking te bekrachtigen en subsidiair te bepalen dat appellant zal worden ontslagen uit zijn functie van curator met benoeming van een andere curator, met afwijzing van het verzoek voor zover dit de kostenveroordeling betreft.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling is de vraag of de kantonrechter terecht appellant als curator van betrokkene op grond van gewichtige redenen heeft ontslagen ingevolge artikel 1:385 sub d van het Burgerlijk Wetboek (BW) en of de kantonrechter terecht de curatele heeft omgezet in een beschermingsbewind en mentorschap op grond van respectievelijk artikel 1:432 lid 3 en 1:451 lid 4 BW.
4.2.
Appellant stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter hem ten onrechte als curator van betrokkene heeft ontslagen. Hij betwist gemotiveerd dat sprake is van gewichtige redenen die het gegeven ontslag rechtvaardigen.
Volgens appellant vinden bij de Stichting veel personeelswisselingen plaats en wordt door de Stichting geen goede administratie gevoerd. Dit leidt ertoe dat regelmatig voorstellen voor behandeling worden gedaan die al eerder niet tot een goed resultaat hebben geleid, die onzorgvuldig worden uitgevoerd of die niet nodig zijn. Appellant wil als curator en broer van betrokkene ervoor zorgen dat hem de best mogelijke zorg wordt verleend; hij handelt uitsluitend in het belang van betrokkene en zijn hulp is, anders dan die van een professioneel bewindvoerder, kosteloos. Hij stelt daarom kritische vragen over de noodzaak van voorgestelde behandeling en weigert daarvoor toestemming te verlenen als hij deze niet nodig acht. Volgens appellant is de Stichting niet goed op de hoogte van de wensen van betrokkene en de financiële haalbaarheid van de voorstellen die zij doet. Appellant maakt in het belang van betrokkene een eigen afweging, wat er soms toe leidt dat hij niet instemt met de door de Stichting georganiseerde vakanties en dagjes uit.
Appellant meent dat de communicatie tussen hem en de Stichting naar behoren verloopt. De Stichting zou wel wat duidelijker kunnen communiceren, aldus appellant. Appellant staat open voor bemiddelingsgesprekken met de Stichting om de communicatie te verbeteren.
Appellant stelt zich voorts op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen noodzaak voor curatele meer bestaat en dat de maatregelen van bewind en mentorschap voldoende zijn. Een grond voor wijziging van de maatregel van curatele ontbreekt. Alleen door curatele wordt betrokkene voldoende beschermd. Betrokkene maakt deel uit van de maatschappij, aangezien hij werkt en buiten het terrein van de instelling komt. Hij is zeer beïnvloedbaar en onvoldoende in staat om zijn belangen behoorlijk waar te nemen, aldus appellant.
Indien het hof van oordeel is dat de curatele terecht is omgezet in bewind en mentorschap, dan wenst appellant dat hij tot bewindvoerder wordt benoemd, dan wel dat een professionele organisatie tot bewindvoerder wordt benoemd, aldus zijn stellingen.
4.3.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter terecht appellant als curator heeft ontslagen, nu er sprake is van gewichtige redenen die dit ontslag rechtvaardigen.
Appellant accepteert beslissingen van de Stichting niet en evenmin de aanwijzingen van in de verstandelijk gehandicaptenzorg gespecialiseerde artsen en deskundigen. Door het onthouden van toestemming voor de door de Stichting en behandelaren nodig geachte zorg wordt betrokkene in zijn belangen geschaad, aldus de Stichting. Daarnaast is de communicatie tussen de Stichting en appellant slecht en is de toonzetting van appellant in zijn correspondentie onaangenaam, aldus de Stichting. Pogingen om de verstandhouding te verbeteren zijn mislukt, zo stelt zij.
De kantonrechter heeft voorts terecht de curatele omgezet in bewind en mentorschap, nu betrokkene nauwelijks in contact komt met de buitenwereld en daarom de vergaande bescherming van curatele niet nodig heeft. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar voorgestelde bewindvoerder en mentor niet geschikt zijn om hun taken naar behoren te vervullen, aldus de Stichting.
4.4.
Ter gelegenheid van de behandeling ter zitting is gebleken dat betrokkene vanwege zijn beperkingen niet in staat is antwoord te geven op inhoudelijke vragen.
4.5.
De zuster heeft in haar onder 1.4 genoemde brief meegedeeld dat zij het verzoek van appellant ondersteunt. Zij acht het in het belang van betrokkene dat appellant hem als curator begeleidt, aangezien hij als familielid een constante factor is in het leven van betrokkene. Appellant let erop dat geen onnodige, vervelende handelingen worden verricht en dat niet nodeloos kosten worden gemaakt.
De zuster acht, evenals appellant, de maatregelen van bewind en mentorschap onvoldoende bescherming bieden, nu betrokkene niet in staat is tot het nemen van verantwoorde en weloverwogen beslissingen.
4.6.
Ten aanzien van het ontslag van de curator overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen partijen in de afgelopen jaren onder meer conflicten zijn ontstaan over de noodzaak van gespecialiseerde tandartsbehandeling, fysiotherapie, orthopedisch schoeisel en behandeling door een diëtist, over de wenselijkheid van deelname aan de door de Stichting voor alle bewoners georganiseerde vakanties en uitjes, over de besteding van het budget van betrokkene, over de ondertekening van een zorgplan en over de aanvraag van een ‘zwaardere’ zorgindicatie die betrokkene in de optiek van de Stichting wel en in de optiek van de curator niet nodig heeft voor zijn verzorging en begeleiding.
Het hof is van oordeel dat het belang van betrokkene bovenal vergt dat zijn curator constructief kan samenwerken met de zorginstelling waar betrokkene al geruime tijd verblijft. Voor ogen moet daarbij worden gehouden dat de zorginstelling is belast met de dagelijkse verzorging en begeleiding van betrokkene en daarvoor ten volle verantwoordelijk is. Het zwaartepunt van de advies- c.q. beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de zorg en begeleiding van betrokkene dient dan ook bij de zorginstelling te liggen. Dat betekent dat er een zekere mate van vertrouwen van de curator in de zorgstelling behoort te zijn en dat de communicatie tussen de curator en de zorginstelling naar behoren dient plaats te vinden. Anders bestaat immers het risico dat de verzorging en begeleiding van de curandus te zeer onder druk komt te staan.
In het onderhavige geval is genoegzaam gebleken dat het vertrouwen van appellant in de Stichting ontbreekt. Bij appellant bestaat duidelijk de indruk dat de Stichting in de uitoefening van haar zorgtaken nalatig is, uit is op eigen financieel gewin en nauwelijks oog heeft voor de belangen van betrokkene. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat dit gebrek aan vertrouwen gerechtvaardigd is en dat de genoemde conflicten noodzakelijk waren omdat de door de Stichting voorgestelde behandelingen en begeleiding niet in het belang van betrokkene waren. Dit heeft geleid tot een gebrekkige communicatie tussen appellant en de Stichting. Gebleken is verder dat de fricties tussen appellant en de verzorgers van betrokkene in ieder geval al sedert 2007 bestaan en dat eerdere pogingen om tot verbetering van de communicatie te komen zijn mislukt. Het hof verwacht dan ook niet dat binnen een afzienbare termijn een verbetering zal of kan optreden. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geconcludeerd dat sprake is van gewichtige redenen voor ontslag van appellant als curator.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter op dit punt bekrachtigen.
4.7.
Ten aanzien van de omzetting van de curatele in de maatregelen van bewind en mentorschap overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft appellant onvoldoende gemotiveerd betwist dat betrokkene doorgaans binnen de zorginstelling verblijft en daar permanent wordt begeleid, dat hij niet zonder begeleiding buiten de zorginstelling komt, dat hij communiceert via pictogrammen en dat hij niet in staat is te schrijven, lezen en duidelijk te spreken. Daarmee staat vast dat betrokkene niet in staat is aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen, zodat een onderbewindstelling volstaat met het oog op de bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene. Het hof is derhalve van oordeel dat de kantonrechter terecht de curatele heeft omgezet in een beschermingsbewind en mentorschap, ingaand zodra de betreden beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Anders dan appellant stelt, is een wijzigingsgrond daarvoor niet noodzakelijk. De beschikking van de kantonrechter zal op dit punt eveneens worden bekrachtigd.
4.8.
Tot slot is aan de orde de vraag of de kantonrechter terecht Stichting Financieel Beheer en Bewindvoering tot bewindvoerder en de heer [z] tot mentor heeft benoemd.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van de artikelen 1:435 lid 3 en 1:452 lid 3 volgt de rechter bij de benoeming van respectievelijk de bewindvoerder en de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene, tenzij gegronde redenen zich daartegen verzetten. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene niet in staat is zijn voorkeur kenbaar te maken. Overeenkomstig het vierde lid van beide voormelde artikelen dient de rechter in een dergelijk geval bij voorkeur een van de in de wet genoemde personen te benoemen. Tijdens de behandeling ter zitting hebben zowel de zuster als de echtgenote van appellant – die het hof in het onderhavige geval gelijk stelt aan de in de wet genoemde personen – aangeboden betrokkene (als curator, dan wel - naar het hof aanneemt – als bewindvoerder en/of mentor) te begeleiden. Nu ter zitting is gebleken dat zij beiden betrokken zijn in de door appellant gevoerde discussies met de Stichting, wordt een benoeming van een van hen, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.6. is overwogen, niet in het belang van betrokkene geacht. Gesteld noch gebleken is dat er andere familieleden zijn die kosteloos het bewind over de goederen van betrokkene kunnen voeren. Nu ook in hoger beroep van inhoudelijke bezwaren tegen de benoeming van de door de Stichting voorgestelde bewindvoerder en mentor niet is gebleken, zal het hof de beschikking van de kantonrechter ook op dit punt bekrachtigen.
4.9.
Gezien de uitkomst van de procedure ziet het hof geen aanleiding de Stichting te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep, zoals door appellant is verzocht. Het hof zal de kosten compenseren op na te melden wijze.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.