ECLI:NL:GHAMS:2014:6022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
200.149.876/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarig kind afgewezen

In deze zaak gaat het om een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind, [kind a], naar [A]. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek werd afgewezen. De moeder stelt dat de verhuizing in het belang van [kind a] is, omdat zij een nieuwe partner heeft in [A] en daar haar leven opnieuw wil inrichten. De vader verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat dit het contact met hem en met [kind b] zal belemmeren. Het hof heeft de zaak op 28 oktober 2014 behandeld en de belangen van beide ouders en het kind tegen elkaar afgewogen. Het hof concludeert dat de belangen van de vader en [kind a] zwaarder wegen dan die van de moeder. De moeder heeft niet aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en de communicatie tussen de ouders is problematisch. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 28 oktober 2014
Zaaknummer: 200.149.876/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/209181 / FA RK 13-4274
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. M.M. Haverkort te Purmerend,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.W.M. Neefjes te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2.
De moeder is op 26 mei 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 februari 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/209181 / FA RK 13-4274.
1.3.
De vader heeft op 8 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 28 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 27 juli 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 juli 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2003 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2001. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [kind a] verblijft bij de moeder. [kind b] verbleef tot medio 2012 bij de moeder en verblijft sindsdien bij de vader.
De moeder heeft nog een dochter die bij haar woont uit haar huwelijk met de heer [x], te weten […] (hierna: [kind c]), geboren [in] 2009. De vader van [kind c] heeft de moeder toestemming verleend om met [kind c] naar [A] te verhuizen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang, afgewezen het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [kind a] te verhuizen naar [A] en te bepalen dat [kind a] mag worden ingeschreven op basisschool [s] te [A]. Eveneens is afgewezen het zelfstandig verzoek van de vader om te bepalen dat, indien de moeder haar voornemen tot verhuizing ondanks gebrek aan toestemming ten uitvoer legt, [kind a] hoofdverblijf bij de vader zal hebben.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog haar inleidend verzoek toe te wijzen.
3.3.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter zitting heeft hij zijn zelfstandig verzoek als in eerste aanleg gedaan, herhaald.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met [kind a] naar [A] en inschrijving op basisschool [s] in [A] heeft afgewezen. De door haar verzochte toestemming voor verhuizing is in het belang van [kind a]. De moeder heeft een nieuwe partner en wil haar leven opnieuw inrichten. Haar partner heeft werk en een koopwoning in [A] en zij heeft in [A] haar familie wonen. Zij heeft de hulp van haar familie nodig aangezien zij in de schuldsanering zit en zij gezondheidsproblemen heeft. Bovendien is [kind a] in [A] geboren en wil hij graag naar [A] verhuizen, aldus de moeder.
Het contact tussen de vader en [kind a], zo stelt de moeder verder, zal niet afnemen. De zorgreling tussen de vader en [kind a] zoals vastgesteld bij beschikking van 13 juli 2005 – inhoudend dat de vader en [kind a] gerechtigd zijn om omgang met elkaar te hebben eenmaal per twee weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 19:00 uur – kan worden nagekomen, ook als de moeder en [kind a] in [A] wonen. De moeder stelt voor dat [kind a] tevens bij de vader verblijft wanneer deze zijn familie in [A] bezoekt, en biedt aan het halen en brengen van [kind a] te verzorgen. [kind a] en [kind b] zien elkaar volgens de moeder niet vaak meer, zeker niet nu de vader geregeld heeft dat [kind b] sinds kort naar een andere school gaat. Dit zeer beperkte contact zal dus door de verhuizing van de moeder en [kind a] naar [A] ook niet veranderen. Desgewenst kunnen zij elkaar ook via nieuwe media opzoeken. De gezinscoach van Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ), die al een aantal jaren betrokken is bij het gezin van de moeder, heeft laten weten tegen een verhuizing geen bezwaar te hebben, aldus de moeder. Zij verwijst naar een verzoek van de gezinscoach om te worden gehoord en zij verzoekt het hof [kind a] en [kind b] te horen.
4.2.
De vader stelt dat de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar [A] terecht heeft afgewezen. [kind a] is eerder al met de moeder van [A] naar [B] verhuisd, omdat de moeder daar een nieuwe partner had. Het is niet in het belang van [kind a] opnieuw te moeten verhuizen, aldus de vader. Een verhuizing naar [A] zal het spontane contact tussen [kind a] en de vader en tussen [kind b] en [kind a] belemmeren. Ook kan de door partijen in onderling overleg overeengekomen omgangsregeling – inhoudend dat [kind a] bij de vader verblijft eenmaal per twee weken van donderdag 15:00 uur tot maandag 9:00 uur – dan niet meer niet worden nagekomen. Te vrezen valt dat de moeder haar aanbod [kind a] te halen en te brengen niet gestand zal doen. Tevens zal een verhuizing het herstel van het contact tussen [kind b] en de moeder dat voor de afgelopen zomervakantie is ingezet, belemmeren.
Als de moeder naar [A] wil verhuizen, zal [kind a] bij de vader moeten gaan wonen. Hij kan zijn werktijden aanpassen en voor de kinderen zorgen.
[kind a] is nog te jong om de gevolgen van een verhuizing te overzien, zodat aan zijn verklaring weinig waarde kan worden gehecht, aldus de vader. De vader verzet zich ertegen dat [kind a], [kind b] en/of de gezinscoach door het hof worden gehoord.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het belang van [kind a] moet worden bezien in de context van het gezinssysteem. De gezinscoach houdt bij haar advies onvoldoende rekening met dit gezinssysteem. [kind a] en [kind b] lopen het risico veel te verliezen als gevolg van een verhuizing van [kind a] met de moeder naar [A]. Zo nemen de kansen op behoud van het contact tussen [kind a] en de vader en van het contact tussen [kind a] en [kind b] af, en komt de kans op (verder) herstel van het contact tussen [kind b] en de moeder onder druk te staan.
De Raad adviseert het hof [kind a] niet te horen, nu hij zich in een loyaliteitsconflict bevindt.
4.4.
Het hof zal het verzoek van de moeder om [kind a] te horen, afwijzen. Voldoende aannemelijk is dat [kind a] zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Een verhoor is daarom, mede gezien zijn leeftijd, naar het oordeel van het hof te belastend. Ook het verzoek om [kind b] te horen, zal worden afgewezen, nu de onderhavige procedure niet direct op hem betrekking heeft en zijn rechtspositie daarin niet in het geding is.
4.5.
Ten aanzien van het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar [A] overweegt het hof als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
4.6.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Na de ontbinding van het huwelijk tussen partijen is de moeder in 2007 met [kind a] en [kind b] van [A] naar [B] verhuisd en daar gaan samenwonen met haar toenmalige echtgenoot, de heer [x]. Op advies van BJZ is de vader in 2012 van [A] naar [B] verhuisd om in de buurt van [kind a] en [kind b] te wonen. Aangezien de moeder gedurende een periode onder meer leed aan een hernia en bekkeninstabiliteit, heeft de vader in die periode elk weekend de kinderen verzorgd.
Het huwelijk van de moeder en de heer [x] is in maart 2012 geëindigd. Sinds juni 2012 heeft de moeder een nieuwe partner, de heer [y], woonachtig en werkzaam in [A]. Hij is vader van een zoon van achttien en een dochter van zeventien. De dochter woont bij haar moeder.
[kind b] is in 2012 bij de vader gaan wonen. De moeder en [kind b] hebben elkaar gedurende twee jaar nauwelijks gezien, tot medio 2014. Sindsdien is er af en toe contact tussen hen.
De moeder verblijft bij de heer [y] gedurende de weekenden en vakanties. [kind a] gaat in de weekenden dat hij geen omgang met de vader heeft, met haar mee naar [A].
4.7.
Het hof stelt voorop dat het belang van de moeder om met [kind a] naar [A] te verhuizen zonder meer zwaarwegend is. Het belang van de moeder is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten en kan gaan samenwonen met haar nieuwe partner die in [A] woont en werkt. Daarnaast is haar belang erin gelegen dat zij in de buurt woont van haar netwerk, waaronder haar broer en zus. De nabijheid van familie kan haar helpen, omdat zij vanwege de schuldsaneringsregeling over beperkte middelen beschikt en zij vanwege haar gezondheid extra ondersteuning in de huishouding nodig heeft. Het antwoord op de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, zoals de moeder stelt, kan in het midden blijven. Ook als wordt aangenomen dat dit – objectief gezien – niet het geval is, doet dit aan het zwaarwegende belang van de moeder niet af.
4.8.
Tegenover voornoemd belang van de moeder staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen, waaronder het belang van de vader om [kind a] in zijn directe omgeving te kunnen zien opgroeien, het belang van [kind a] om in de omgeving van de vader te kunnen opgroeien en daarbij door hem te worden begeleid, en het belang van de vader en [kind a] om de omgang die zij met elkaar hebben, onverminderd te kunnen voortzetten. Dat laatste betreft de mogelijkheid tot spontaan contact tussen [kind a] en de vader - dat er in de optiek van de vader een of twee keer per week en volgens de moeder hooguit een keer per week is -, en de reguliere omgang. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat partijen in onderling overleg een omgangsregeling tussen de vader en [kind a] zijn overeengekomen van eenmaal per twee weken van donderdag na school tot maandag naar school en dat deze omgangsregeling tot op heden wordt uitgevoerd. De reisafstand tussen [A] en [B] brengt met zich mee dat als gevolg van een verhuizing niet alleen het spontane contact maar ook de reguliere omgangsregeling aanzienlijk wordt beperkt. Aan deze beperking wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende tegemoet gekomen door het aanbod van de moeder dat de vader [kind a] kan opzoeken wanneer hij zijn familie in [A] bezoekt. Dat geldt ook voor het aanbod van de moeder dat zij [kind a] naar de vader zal brengen en hem daar zal ophalen. Het hof deelt de twijfels van de vader dat de moeder dat laatste aanbod gestand zal kunnen doen, gelet op haar beperkte financiële middelen en haar gezondheidssituatie.
4.9.
Evenals de Raad is het hof van oordeel dat eveneens zwaar weegt het belang van [kind a] dat de (relatieve) harmonie in het gezinssysteem niet doorbroken wordt door een verhuizing naar [A]. Dit betreft zijn mogelijkheid om spontaan omgang te hebben met [kind b] wanneer hij dat wil alsmede het herstel van het contact tussen [kind b] en de moeder. Anders dan de moeder stelt, acht het hof de reisafstand tussen [B] en [A], mede gezien de leeftijd van de kinderen, daarvoor te groot. Dat contact ook via nieuwe media kan plaatsvinden, zoals de moeder betoogt, maakt dat niet anders.
4.10.
In verband met het voorgaande is tevens van belang dat de communicatie tussen de moeder en de vader niet goed verloopt en er wederzijds weinig vertrouwen is. Zo verschillen zij van mening over de mate waarin [kind a] in [B] is geworteld, over de wijze waarop de plannen tot verhuizing zijn besproken, over de mate waarin en de manier waarop [kind a] bij de plannen is betrokken, over de frequentie van het contact tussen [kind b] en [kind a], en, zoals hiervoor onder 4.8 is weergegeven, over de omvang van het (spontane) contact tussen de vader en [kind a]. Het hof neemt in aanmerking dat, bij handhaving van de huidige woonafstand van partijen en gelet op de leeftijd van [kind a], hij in toenemende mate zelf invulling zal kunnen geven aan zijn contact met de vader, hetgeen de noodzaak van communicatie tussen de ouders beperkt.
4.11.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de belangen van de vader en [kind a] zoals onder 4.8 en 4.9 weergegeven, zwaarder wegen dan de belangen van de moeder om te verhuizen naar [A]. Dat geldt ook als in aanmerking wordt genomen dat met tegemoetkoming aan het belang van de moeder ook de belangen van [kind a] worden gediend, en dat [kind a] heeft laten weten graag naar [A] te willen verhuizen. Het hof neemt mede in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de moeder niet in staat is in [B] in haar levensonderhoud en dat van [kind a] te voorzien.
4.12.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder verwezen naar een verslag van de gezinscoach van BJZ van 20 januari 2014, waarin is vermeld dat BJZ geen reden ziet waarom de moeder niet naar [A] zou kunnen verhuizen. De moeder betoogt dat de gezinscoach al jaren bij het gezin van de moeder is betrokken en derhalve als deskundige dient te worden aangemerkt. Daarnaast heeft de moeder verwezen naar een rapport van BJZ. Het hof overweegt dat noch uit het – ongedateerde – rapport, noch uit het verslag is gebleken op welke wijze de gezinscoach de gevolgen van een verhuizing voor de moeder en [kind a] heeft onderzocht, en dat evenmin is gebleken of, en zo ja, op welke wijze zij de verschillende belangen van de moeder, [kind a] en de andere betrokkenen tegen elkaar heeft afgewogen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om op het aanbod van de gezinscoach om informatie te verstrekken in te gaan en zal haar niet oproepen om als deskundige in deze procedure een verklaring af te leggen.
4.13.
Ter zitting heeft de moeder medegedeeld niet naar [A] te zullen verhuizen als haar de toestemming daartoe wordt onthouden. Gelet op die mededeling, aan de juistheid waarvan het hof niet twijfelt, ontbreekt het belang van de vader bij toewijzing van zijn zelfstandig verzoek.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en het in hoger beroep verzochte zal worden afgewezen.
4.15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.