Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de man en de vrouw. De man is op 1 juli 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage van € 406,- per maand werd vastgesteld, met ingang van 1 maart 2012. De man verzoekt deze bijdrage te verlagen naar € 46,- per maand, terwijl de vrouw verzoekt de beschikking te bekrachtigen.
De feiten tonen aan dat partijen tot januari 2012 een relatie hebben gehad en dat de man de minderjarige heeft erkend. De man is arbeidsongeschikt en ontvangt een uitkering, terwijl de vrouw in loondienst werkt en een eenoudergezin vormt met de minderjarige. Het hof heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op ten minste € 650,- per maand, gebaseerd op het gezamenlijke gezinsinkomen ten tijde van de relatie.
Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De vrouw werkt parttime en heeft kosten voor kinderopvang, terwijl de man, ondanks zijn arbeidsongeschiktheid, ook draagkracht moet tonen vanuit zijn vermogen. Het hof heeft geoordeeld dat de man, gezien zijn financiële situatie en de prioriteit van de bijdrage aan de kosten van de minderjarige, de door de rechtbank vastgestelde bijdrage moet blijven betalen. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.