ECLI:NL:GHAMS:2014:6015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
200.138.058-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering tussen appellant en Wybon Beheer B.V.

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de appellant, wonend te [woonplaats], in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had in zijn vonnis van 30 augustus 2013 de vordering van de geïntimeerde, Wybon Beheer B.V., toegewezen, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 450.000,-. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor de gevorderde betaling, aangezien de terugbetaling van het bedrag de voortgang van het project, de bouw en exploitatie van Hotel Oudeschans, in gevaar zou brengen.

De appellant heeft betoogd dat de gelden die door Wybon zijn verstrekt, bedoeld waren als inbreng in het gezamenlijke project en dat de terugvordering van het bedrag niet gerechtvaardigd is zolang het project niet is voltooid. Wybon heeft echter gesteld dat er een geldlening is verstrekt en dat de appellant heeft erkend dat hij tot terugbetaling zal overgaan. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat Wybon niet voldoende feiten heeft aangedragen die het spoedeisend belang van de vordering onderbouwen.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Wybon in het kort geding niet toewijsbaar is, omdat niet is voldaan aan de eisen van spoedeisendheid en de aannemelijkheid van de vordering. Het vonnis van de voorzieningenrechter is vernietigd en de vordering van Wybon is alsnog afgewezen. Wybon is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.138.058/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/204618 / KG ZA 13-324
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 oktober 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
tevens eiser in het incident;
advocaat: mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
WYBON BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens verweerster in het incident;
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Wybon genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningenrechter) van 30 augustus 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer in kort geding gewezen tussen Wybon als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 351 Rv, met producties;
- memorie van antwoord, tevens antwoord in het incident ex artikel 351 Rv.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 mei 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. Abeln voornoemd, en Wybon door mr. J.P. Koets, advocaat te Haarlem, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
in het incident:
[appellant] heeft het hof verzocht de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen gedurende deze procedure en de nog te entameren bodemprocedure, met beslissing over de proceskosten.
Wybon heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten.
in de hoofdzaak:
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Wybon in eerste aanleg zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Wybon heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. (2.1. tot en met 2.15.) de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

in de hoofdzaak en in het incident:
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.Wybon is een onderneming die zich toelegt op beleggingen in (onder meer) projectontwikkeling. Bestuurder en enig aandeelhouder van Wybon is [X] (hierna: [X]).
3.1.2.
In 2005 is [X] in contact gekomen met [appellant] via zijn toenmalige onderneming, Perfect Visit B.V. Deze onderneming was gehuisvest in een kantoorpand dat gehuurd werd van [appellant].
3.1.3.
In mei 2009 zijn [X], [appellant] en de broer van [appellant], [Y], een maatschap aangegaan in verband met de bouw en exploitatie van Hotel Oudeschans aan de Oudeschans 73, 75 en 77 in Amsterdam (hierna: het Hotel). Ieder van partijen heeft in gelijke mate deelgenomen, zij het dat er met betrekking tot de winst- en verliesdeling een afwijkend percentage is overeengekomen.
3.1.4.
In verband met de oprichting van de maatschap en de bouw en ontwikkeling van het Hotel, heeft Wybon een bedrag van € 450.000,- aan [appellant] ter beschikking gesteld. Op 8 mei 2009 en 29 mei 2009 is dit bedrag aan [appellant] betaald.
3.1.5.
Op 28 september 2009 heeft [X] de vennootschap DiMillion B.V. opgericht met de bedoeling het Hotel onder die naam te exploiteren.
3.1.6.
Op 29 maart 2010 hebben partijen overeenstemming bereikt over uittreding van Wybon uit de maatschap. De brief met betrekking tot de uittreding bevat - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) De intentie bestond het economische eigendomsbelang van de heren [Z] en [A] over te dragen aan Wybon Beheer B.V. evenals 10% van het onverdeeld eigendom van linksondergetekende ([appellant]). Het belang van Wybon Beheer B.V. zou daarmee uitkomen op 30%. Om die reden zijn ondergetekenden ([appellant], [Y] en [X]) met Wybon Beheer B.V. met ingang van 1 mei 2009 een maatschap aangegaan onder de naam maatschap Oude Bimhuis om voor gezamenlijke rekening en risico en onder gemeenschappelijke naam te beleggen in het Oude Bimhuis. (…)
(…) Uiteindelijk heeft de gemeente Amsterdam toestemming verleend het pand volledig te slopen. Op dit moment resteert een perceel bouwgrond. De overdracht van het 30%-belang heeft tot op heden niet plaatsgevonden terwijl ook geen sprake is geweest van overdracht van enige beschikkingsmacht. (…)
(…) Hoewel met ingang van 1 mei 2009 een maatschap is aangegaan, blijkt uit het bovenstaande dat feitelijk niet als zodanig is gehandeld. Het voorstel van ondergetekenden aan Wybon Beheer B.V. is dan ook ermee in te stemmen dat laatstgenoemde met terugwerkende kracht per 1 mei 2009 uit de maatschap treedt. Dit onder de voorwaarde dat over de geldlening van € 450.000,- met terugwerkende kracht 5% rente zal zijn verschuldigd op jaarbasis. (…)”
3.1.7.
[appellant] heeft tot zekerheid voor de terugbetaling van het bedrag van € 450.000,- aan Wybon een hypotheekrecht gevestigd op zijn woonhuis aan de [B]. Op 8 april 2010 heeft Wybon een volmacht verstrekt aan de notaris om dit hypotheekrecht door te halen.
3.1.8.
Vervolgens is op 9 april 2010 een intentieverklaring getekend door Wybon, [appellant] en de echtgenote van [appellant] met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) De heer [appellant] verklaart hierbij de intentie te hebben om dertig procent in de (economische) eigendom van het perceel Oudeschans 73, 75 en 77 te Amsterdam te verkopen en over te dragen aan Wybon Beheer B.V. onder nader te bepalen voorwaarden en condities en tegen een nader te bepalen prijs. Wybon Beheer B.V. verklaart hierbij de intentie te hebben om dertig procent in de (economische) eigendom van het perceel Oude Schans 73, 75 en 77 over te nemen onder nader te bepalen voorwaarden en condities en tegen een nader te bepalen prijs.(…)”
3.1.9.
Bij brief van 28 april 2011 heeft [appellant] aan Wybon een nieuw voorstel gedaan waarbij het Hotel eigendom van [appellant] zou blijven, maar zou worden geëxploiteerd door Wybon. De brief bevat - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) 2. Ten aanzien van door Wytse en door [Y] aan [appellant] geleende gelden, elk € 450.000,- wordt het volgende vastgelegd:
Zodra de verkoop van de panden aan de Prins Hendrikkade is afgerond zal over de leningen in privé verstrekt aan [appellant], de tot dan verschuldigde renteverrekening plaatsvinden tegen 5% rente, op jaarbasis. (…)”
3.1.10.
Bij brief van 22 november 2012 heeft Wybon [appellant] gesommeerd informatie te verschaffen over de stand van zaken met betrekking tot het Hotel en om voormeld hypotheekrecht op zijn woning opnieuw te vestigen tot zekerheid voor de -terugbetaling van het bedrag van € 450.000,-. Op deze brief is door [appellant] niet gereageerd.
3.1.11.
Op 7 december 2012 heeft Wybon [appellant] gesommeerd over te gaan tot terugbetaling van het bedrag van € 450.000,- vermeerderd met de contractuele rente ten bedrage van € 85.134,57. Op deze sommatie is door [appellant] niet gereageerd.
3.1.12.
Op 14 januari 2013 heeft Wybon een kort geding procedure aanhangig gemaakt waarin Wybon betaling heeft gevorderd van het bedrag van € 450.000,-. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Naar aanleiding van hetgeen aldaar is besproken en de afspraken die zijn gemaakt, heeft Wybon die procedure ingetrokken.
De advocaat van Wybon heeft bedoelde afspraken bevestigd in een e-mail van 28 januari 2008 aan de advocaat van [appellant]. Deze luiden als volgt:
Hierbij bevestig ik je nog de afspraken zoals wij die afgelopen vrijdagmiddag ter gelegenheid van het kort geding ten overstaan van de Voorzieningenrechter hebben gemaakt.
1.
Jouw cliënt [appellant] zal volledige inzage geven in zijn gehele financiële situatie.2.
Jouw cliënt [appellant] zal volledige inzage geven in de bouw van het hotel aan de Oudeschans, zowel voor wat betreft de financiering als de aannemingswerkzaamheden (en al hetgeen verband houdt om te komen tot realisering en opening van het hotel, een realisering die, zoals jij dat aangaf, per juli 2013 moet worden geëffectueerd):
3.
Jouw cliënt [appellant] zal een concreet voorstel doen om te komen tot aflossing van het bedrag van € 450.000 (vermeerderd met rente) aan Wybon Beheer B.V. Jij gaf aan dat vanaf juli 2013 met de terugbetaling kan worden begonnen.
4. Jouw cliënt [appellant] zal een concreet voorstel doen om zekerheid te verstrekken ter zake van de terugbetaling van het van Wybon Beheer B.V. onder 3 geleende bedrag.”(...)
De advocaat van [appellant] daarop diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Met uitzondering van de rente onder 3 zijn de afspraken juist verwoord.
Cliënte zal geen rente betalen over de geïnvesteerde som. Maar de 4,5 t wel terugbetalen volgens een nader overeen te komen schema.”
3.1.13.
Op 7 februari 2013 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden en zijn door partijen nadere afspraken gemaakt ten aanzien van de inzage in bepaalde stukken en ten aanzien van een afbetalingsregeling van het bedrag van € 450.000,-.
3.1.14.
Na voormelde bespreking hebben de advocaten van partijen over en weer e-mailberichten verstuurd. Tot betaling van voormeld bedrag van € 450.000,- is het niet gekomen, waarna Wybon de onderhavige kort geding procedure aanhangig heeft gemaakt.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van Wybon om [appellant] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 450.000,- met rente toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
in de hoofdzaak:
3.3.
Ten aanzien van de bij de beoordeling van de onderhavige vordering aan te leggen maatstaf geldt dat een in kort geding gevorderde voorziening die strekt tot betaling van een geldsom slechts toewijsbaar is indien het bestaan en de omvang van de geldvordering voldoende aannemelijk zijn geworden en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat (vooruitlopend op de beslissing van de bodemrechter) uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
3.4.
[appellant] heeft zich tegen de vordering van Wybon verweerd met de stelling dat partijen afspraken hebben gemaakt die inhielden dat het door Wybon ter beschikking gestelde bedrag van € 450.000,- zou gelden als inbreng in het gezamenlijke project betreffende de bouw en exploitatie van het Hotel en dat het thans terugvorderen van dit bedrag er toe zal leiden dat de bouw van het Hotel wordt stilgelegd en niet met de exploitatie daarvan kan worden aangevangen. Voorts voert hij aan dat aan de zijde van Wybon het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van de gevorderde voorziening ontbreekt, terwijl daartegenover staat dat het project van [appellant] in gevaar komt als hij het gevorderde bedrag nu moet betalen.
3.5.
Wybon heeft zich ter staving van haar standpunt dat zij op [appellant] een opeisbare vordering uit hoofde van geldlening heeft onder meer beroepen op een tussen partijen op 28 januari 2013 totstandgekomen vaststellingsovereenkomst (vgl. e-mailwisseling geciteerd hierboven onder 3.1.12). Daaruit valt echter op te maken dat het tijdstip waarop door [appellant] met de afbetaling van zijn schuld een aanvang zou worden gemaakt was gekoppeld aan het tijdstip waarop het Hotel zou worden geopend. Aan twijfel is daarom onderhevig of nu de bouw van het Hotel nog niet is voltooid Wybon in redelijkheid van [appellant] kan verlangen dat hij thans tot terugbetaling van het gehele bedrag overgaat, zodat niet is voldaan aan de eis dat de vordering voldoende aannemelijk moet zijn.
3.6.1.
Daar bij komt dat, naar [appellant] terecht heeft aangevoerd, het in deze zaak ontbreekt aan - door Wybon te stellen - feiten en omstandigheden die de gevolgtrekking wettigen dat Wybon een zodanig spoedeisend belang heeft bij de terugbetaling van € 450.000,- dat haar vordering bij wijze van voorlopige voorziening, en derhalve in afwachting van en vooruitlopend op een beslissing van de bodemrechter, in kort geding zou dienen te worden toegewezen.
3.6.2.
Wybon heeft in eerste aanleg en in hoger beroep in dit verband aangevoerd dat de feiten geen andere conclusie mogelijk maken dan dat sprake is van een geldlening, dat [appellant] dat ook heeft erkend en zelfs heeft toegezegd dat hij tot terugbetaling zal overgaan, maar dat [appellant] de tussen partijen daarover gemaakte afspraken, zoals laatstelijk neergelegd in de reeds genoemde e-mail van 28 januari 2013 (waarvan deel uitmaken de verplichtingen van [appellant] tot het verschaffen van inzicht in zijn financiële situatie en tot het doen van een voorstel met betrekking tot het verschaffen van zekerheid), niet is nagekomen en voorts dat zij niet lang heeft getalmd met de opeising van het geleende bedrag. Toen [appellant] bleef weigeren inzicht te verschaffen in de cijfers en in de voortgang van het project en bovendien degene aan wie Wybon het geld diende terug te betalen (de vader van [X]) zijn geld opeiste, had Wybon genoeg reden om terugbetaling van het geleende bedrag te verlangen.
3.6.3.
Daarmee heeft Wybon echter niet voldoende feitelijk toegelicht dat, gelet op de betrokken belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is. Van haar valt in dit kader ten minste te vergen dat zij feitelijk onderbouwt dat de vader van [X] het bedrag daadwerkelijk van Wybon heeft opgeëist en geen uitstel van betaling duldt of kan dulden. Voorts is van Wybon te vergen dat zij motiveert dat en waarom zij, indien daarvan sprake is, niet aan die verplichting kan voldoen. De omstandigheden dat tot heden over die punten niets is gesteld, dat er nog steeds geen bodemprocedure aanhangig is gemaakt om een definitieve executoriale titel tot betaling te krijgen terwijl het eerste kort geding al van januari 2013 dateert en dat Wybon bij de (schikkings)besprekingen tussen partijen deelbetalingen met een langere termijn accepteert, duiden er niet op dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist in de onder 3.3 bedoelde zin.
3.7.
Het vorenstaande brengt mee dat de vordering van Wybon in dit kort geding niet toewijsbaar moet worden geacht. De grieven van [appellant] slagen in zoverre en behoeven voor het overige geen bespreking meer.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van Wybon zal alsnog worden afgewezen. Wybon zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
in het incident:
3.7.
Gelet op de uitkomst in de hoofdzaak heeft [appellant] geen belang meer bij beoordeling van zijn vordering in het incident. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. Omdat Wybon, gelet op de inhoud van haar memorie van antwoord, tevens antwoord in het incident, niet of nauwelijks woorden heeft gewijd aan de incidentele vordering zal het hof bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten in het incident draagt.

4.Beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Wybon alsnog af;
veroordeelt Wybon in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.474,- aan verschotten en € 816,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 1.645,82 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, D.J. Oranje en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.