In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de appellant, wonend te [woonplaats], in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had in zijn vonnis van 30 augustus 2013 de vordering van de geïntimeerde, Wybon Beheer B.V., toegewezen, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 450.000,-. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor de gevorderde betaling, aangezien de terugbetaling van het bedrag de voortgang van het project, de bouw en exploitatie van Hotel Oudeschans, in gevaar zou brengen.
De appellant heeft betoogd dat de gelden die door Wybon zijn verstrekt, bedoeld waren als inbreng in het gezamenlijke project en dat de terugvordering van het bedrag niet gerechtvaardigd is zolang het project niet is voltooid. Wybon heeft echter gesteld dat er een geldlening is verstrekt en dat de appellant heeft erkend dat hij tot terugbetaling zal overgaan. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat Wybon niet voldoende feiten heeft aangedragen die het spoedeisend belang van de vordering onderbouwen.
Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Wybon in het kort geding niet toewijsbaar is, omdat niet is voldaan aan de eisen van spoedeisendheid en de aannemelijkheid van de vordering. Het vonnis van de voorzieningenrechter is vernietigd en de vordering van Wybon is alsnog afgewezen. Wybon is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.