In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van vier onroerende zaken gelegen aan [a-straat] 10, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op bedragen variërend van € 199.500 tot € 207.500 voor het kalenderjaar 2011. Na bezwaar zijn deze waardes verlaagd, maar belanghebbende was van mening dat de waardes nog te hoog waren, gezien de slechte staat van de fundering en de onderhoudstoestand van de woningen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een rapport van [C] B.V. dat de kwaliteit van de fundering van de panden als onvoldoende classificeerde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand en de funderingsproblemen bij de waardevaststelling. De heffingsambtenaar had aannemelijk gemaakt dat de waardes van de woningen niet te hoog waren vastgesteld, mede op basis van vergelijkingsobjecten in de omgeving. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de waardebepaling van onroerende zaken in relatie tot de staat van onderhoud en fundering, en hoe deze factoren in de beoordeling door de heffingsambtenaar moeten worden meegenomen. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat de vastgestelde waardes in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving.