ECLI:NL:GHAMS:2014:5946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
200.138.627/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie na echtscheiding met wijziging van de uitkering tot levensonderhoud

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw is op 11 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013. De man heeft op 10 februari 2014 een verweerschrift ingediend en nadere stukken op 17 maart 2014. De vrouw heeft ook nadere stukken ingediend op 21 en 24 maart 2014. De man is niet verschenen ter zitting op 31 maart 2014, hoewel hij behoorlijk was opgeroepen. De partijen zijn in 1999 gehuwd en hun huwelijk is op 21 september 2010 ontbonden. In het convenant dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht, is overeengekomen dat de man een uitkering tot levensonderhoud van € 2.950,- per maand aan de vrouw zal betalen. De vrouw is 25% arbeidsongeschikt en ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV en Nationale Nederlanden. De man was tot 1 januari 2013 werkzaam in loondienst en is daarna als zelfstandige aan de slag gegaan. Hij ontvangt sinds 15 januari 2014 een WW-uitkering. De bestreden beschikking heeft de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 185,- per maand met ingang van 1 januari 2013. De vrouw verzoekt deze beschikking te vernietigen en de uitkering tot levensonderhoud op een hoger bedrag vast te stellen. Het hof oordeelt dat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen en dat de man in staat is om een inkomen te verwerven. Het hof wijst de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam gedeeltelijk af en stelt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vast op € 875,- per maand van 1 januari 2013 tot 15 april 2014, € 1.775,- van 15 april 2014 tot 1 januari 2016 en € 815,- per maand met ingang van 1 januari 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 juni 2014
Zaaknummer: 200.138.627/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/530722 / FA RK 12-9573 (pdg ml)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. R. Gardeslen te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.C. Peteri te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 11 december 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 september 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/530722 / FA RK 12-9573 (pdg ml).
1.3.
De man heeft op 10 februari 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 17 maart 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 21 en 24 maart 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
Bij faxbericht van 28 maart 2014 heeft de advocaat van de man onder meer medegedeeld dat de man is verhuisd naar [land] en dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn.
1.7.
De zaak is op 31 maart 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de man.
1.9.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1999 gehuwd. Hun huwelijk is op 21 september 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.2.
Partijen zijn bij convenant, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw zal voldoen van € 2.950,- per maand. Het convenant is aan de echtscheidingsbeschikking gehecht en maakt deel uit van die beschikking.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1966. Zij is alleenstaand.
Zij is 25% arbeidsongeschikt verklaard. Zij ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV en van Nationale Nederlanden. Volgens specificaties van januari 2014 bedroeg de WAO-uitkering van UWV € 285,- bruto per maand en de uitkering van Nationale Nederlanden € 154,- bruto per maand. Die uitkeringen worden blijkens de specificatie van het UWV ingevolge de Toeslagenwet aangevuld tot het sociaal minimum.
Zij betaalt € 658,- per maand aan huur en enige servicekosten. Zij ontvangt € 223,- per maand aan huurtoeslag.
Zij betaalt € 139,- per maand aan premie voor een zorgverzekering. Zij ontvangt € 72,- per maand aan zorgtoeslag.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1963. Hij is alleenstaand.
Hij was tot 1 januari 2013 werkzaam in loondienst bij […] (BOS). Vanwege een reorganisatie is zijn functie komen te vervallen. Zijn fiscaal jaarloon bedroeg volgens de jaaropgaaf in 2012 € 203.949,-, inclusief een ontslagvergoeding van € 88.624,08 bruto.
Vanaf 1 januari 2013 is hij als zelfstandige werkzaam geweest. Volgens de winst- en verliesrekening bedroeg de winst in 2013 € 43.266,-.
Hij ontvangt sinds 15 januari 2014 een WW-uitkering. Volgens een betaalspecificatie van 26 februari 2014 bedroeg die uitkering € 2.645,- bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de voormalig echtelijke woning betaalt hij € 2.037,- per maand aan rente. Aan premie voor de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering betaalt hij € 94,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke overige eigenaarslasten. De WOZ-waarde bedraagt € 700.000,-.
Hij betaalt € 119,- per maand aan premie voor een zorgverzekering.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking in zoverre, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 185,- per maand met ingang van 1 januari 2013, met dien verstande dat voor zover de man na 1 januari 2013 meer heeft betaald, er geen terugbetalingsplicht voor de vrouw ontstaat.
3.2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de man af te wijzen, althans de uitkering tot haar levensonderhoud op een zodanig bedrag te bepalen als het hof juist zal achten.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof is, anders dan de man, van oordeel dat het beroepschrift van de vrouw de gronden bevat waarop het berust, zodat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw aan een uitkering tot haar levensonderhoud.
draagkracht man
4.3.
Uit de stukken is gebleken dat de inkomsten van de man als ondernemer in 2013 deels verband hielden met werkzaamheden voor BOS en deels met overige werkzaamheden. In zijn beroepschrift heeft de man betoogd dat de overeenkomst op basis waarvan hij in 2013 werkzaamheden voor BOS heeft verricht, is beëindigd en dat zijn klantenkring te beperkt was om in 2014 als ondernemer inkomsten te verwerven. Ter zitting heeft de advocaat van de man namens hem betoogd dat de man zich, met instemming met het UWV, als werkzoekende in [land] heeft ingeschreven. De vrouw heeft ter zitting betwist dat de man in 2014 als ondernemer niet in staat is en ook in de toekomst niet in staat zal zijn inkomsten te verwerven en dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een noodzaak bestond om zich in [land] te vestigen. In het licht daarvan had het naar het oordeel van het hof op de weg van de man gelegen zijn betoog met onderliggende stukken - waaronder de overeenkomst met BOS - nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Onder die omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de man ook na 1 januari 2014 in Nederland, althans elders in staat is een inkomen ter hoogte van de door hem in 2013 behaalde winst te verwerven.
De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat, naast het inkomen van de man als ondernemer in 2013, rekening dient te worden gehouden met een startersregeling voor ondernemers waarop hij volgens haar aanspraak kan maken. Het hof volgt haar daarin niet. De vrouw heeft onvoldoende inzicht geboden in de door haar gestelde regeling en de daarvoor geldende voorwaarden, zodat het hof niet kan beoordelen of de man voor een dergelijke regeling in aanmerking komt en evenmin wat de gevolgen van die regeling zijn voor de draagkracht van de man.
4.4.
De vrouw heeft daarnaast ter zitting betoogd dat van de man kan worden gevergd dat hij de in 2012 ontvangen ontbindingsvergoeding gedurende een periode van drie jaar gebruikt ter aanvulling op zijn inkomen. De man heeft dat betoog betwist, doch nagelaten die betwisting in voldoende mate nader te concretiseren, hetgeen van hem kon worden gevergd. Gelet daarop volgt het hof de vrouw in haar betoog.
Blijkens het verhandelde ter zitting is als onweersproken komen vast te staan dat de ontbindingsvergoeding € 43.000,- netto bedroeg en dat de man daarvan reeds een bedrag van € 7.000,- aan de vrouw heeft voldaan. Voor zover de man heeft betoogd dat hij nog andere kosten ten laste van die vergoeding heeft gebracht, gaat het hof daaraan voorbij, bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Gezien het voorgaande gaat het hof uit van een vergoeding van € 36.000,- netto, verdeeld over een periode van 36 maanden, derhalve van € 1.000,- netto per maand in de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016. Gelet op de korte periode waarin de man wordt geacht op dit vermogen in te teren ziet het hof, anders dan de vrouw, geen aanleiding met rendement op dat vermogen rekening te houden. Van overig vermogen aan de zijde van de man is in het licht van de aangifte IB 2012 van de man niet gebleken, zodat het hof ook in zoverre aan het andersluidende betoog van de vrouw voorbijgaat.
4.5.
Uit de stukken is gebleken dat de woning van de man thans te koop staat. De vrouw heeft aangevoerd dat het een courante woning betreft die al geruime tijd verkocht had kunnen zijn, althans deels had kunnen worden verhuurd, waardoor de woonlasten van de man lager hadden kunnen zijn. Het hof volgt haar daarin niet. Nog daargelaten de vraag of de man zijn woning in de bestaande marksituatie in 2013 had kunnen verkopen, acht het hof het niet onredelijk dat de man zijn mogelijkheden als ondernemer heeft onderzocht alvorens zijn woning te koop aan te bieden. Verder heeft de vrouw haar stelling dat de woning geschikt was om gedeeltelijk onder te verhuren niet, althans onvoldoende onderbouwd.
In het onder 1.6 opgenomen faxbericht is vermeld dat de man zijn woning vanaf 15 maart 2014 verhuurt tegen een bedrag van € 2.050,- per maand. Die huuropbrengst is door de vrouw niet ter discussie gesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden.
De advocaat van de man heeft ter zitting verzocht rekening te houden met een woonlast van de man in [land] van € 1.000,- per maand. De vrouw heeft daartegen ter zitting verweer gevoerd. Het hof ziet aanleiding de opgevoerde woonlast met ingang van 15 maart 2014 in aanmerking te houden. Gelet op de hiervoor in aanmerking genomen verdiencapaciteit van de man, acht het hof een dergelijke woonlast niet onredelijk.
4.6.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, bedraagt de beschikbare draagkracht van de man (na brutering) met ingang van 1 januari 2013 tot 15 maart 2014 € 875,- per maand, van 15 maart 2014 tot 1 januari 2016 € 1.775,- per maand en met ingang van 1 januari 2016 € 815,- per maand.
behoefte vrouw
4.7.
Niet gesteld of gebleken is dat de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw haar totale behoefte overstijgt. Verder is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de vrouw gedurende 20 jaar niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, dat zij in de periode tot 2006 volledig arbeidsongeschikt is verklaard en in de daaropvolgende periode deels arbeidsongeschikt is verklaard. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk geworden dat de vrouw thans een zodanig inkomen kan verwerven dat, in aanmerking genomen de door haar te ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en het rendement op het door haar te ontvangen aandeel in de overwaarde van de woning van de man, de onder 4.6 vermelde beschikbare draagkracht van de man haar aanvullende behoefte overstijgt. Gelet daarop zal het hof de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vaststellen overeenkomstig de beschikbare draagkracht van de man.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking in zoverre, de door de man – bij vooruitbetaling - te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 875,- (ACHTHONDERD VIJFENZEVENTIG EURO) per maand met ingang van 1 januari 2013 tot 15 april 2014, op € 1.775,- (EENDUIZEND ZEVENHONDERD VIJFENZEVENTIG EURO) per maand met ingang van 15 april 2014 tot 1 januari 2016 en op € 815,- (ACHTHONDERD VIJFTIEN EURO) per maand met ingang van 1 januari 2016;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, A.R. Sturhoofd en J. Kok in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.