Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de vrouwis het volgende gebleken.
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw is op 11 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013. De man heeft op 10 februari 2014 een verweerschrift ingediend en nadere stukken op 17 maart 2014. De vrouw heeft ook nadere stukken ingediend op 21 en 24 maart 2014. De man is niet verschenen ter zitting op 31 maart 2014, hoewel hij behoorlijk was opgeroepen. De partijen zijn in 1999 gehuwd en hun huwelijk is op 21 september 2010 ontbonden. In het convenant dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht, is overeengekomen dat de man een uitkering tot levensonderhoud van € 2.950,- per maand aan de vrouw zal betalen. De vrouw is 25% arbeidsongeschikt en ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV en Nationale Nederlanden. De man was tot 1 januari 2013 werkzaam in loondienst en is daarna als zelfstandige aan de slag gegaan. Hij ontvangt sinds 15 januari 2014 een WW-uitkering. De bestreden beschikking heeft de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 185,- per maand met ingang van 1 januari 2013. De vrouw verzoekt deze beschikking te vernietigen en de uitkering tot levensonderhoud op een hoger bedrag vast te stellen. Het hof oordeelt dat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen en dat de man in staat is om een inkomen te verwerven. Het hof wijst de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam gedeeltelijk af en stelt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vast op € 875,- per maand van 1 januari 2013 tot 15 april 2014, € 1.775,- van 15 april 2014 tot 1 januari 2016 en € 815,- per maand met ingang van 1 januari 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.