De man heeft betoogd dat voor de komende jaren dient te worden uitgegaan van een resultaat van € 25.000,- per jaar. Hij heeft zich daarbij beroepen op een rapport van mr. drs. C.F.N.M. de Boer RA RV van 26 augustus 2014. Dat rapport vermeldt dat de verwachte omzet en winst in 2014 ten opzichte van 2013 aanzienlijk zal dalen vanwege het wegvallen van een grote opdrachtgever (in 2013 goed voor een omzet van € 562.844,-) en dat die neerwaartse trend zich na 2014 zal voortzetten. Ter zitting in hoger beroep heeft de man in dat verband verklaard dat zijn onderneming voor 90% is gericht op AWBZ-vervoer, dat op dat vervoer door de overheid in hoge mate wordt bezuinigd en dat de concurrentie daardoor aanzienlijk is toegenomen. Voorts vermeldt het rapport dat in het verleden versneld is afgeschreven, waardoor grotere afschrijvingen ten laste van de winst zijn gebracht, en dat daardoor op de afschrijvingen in de toekomst een correctie zal worden toegepast die zal leiden tot een hogere belastingdruk. Verder zal in 2014 een tekort aan liquide middelen ontstaan van € 162.626,- waardoor een sanering van de activa dient plaats te vinden alsmede een aanpassing van de rekening courant faciliteit en de lease-voorwaarden, die tot hogere kosten zullen leiden.
De vrouw heeft het betoog van de man weersproken. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat de man recentelijk twee nieuwe opdrachtgevers heeft gekregen, waardoor de omzet en winst zal stijgen. De man heeft in reactie daarop ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet twee, maar één nieuwe opdrachtgever heeft en dat het effect daarvan op de omzet en het resultaat gering is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het werkgebied van die opdrachtgever voor het merendeel valt buiten dat van zijn onderneming, dat die opdrachtgever om die reden ook vervoerders in andere provincies heeft gecontracteerd en dat de extra omzet voor de onderneming van de man naar verwachting € 12.000,- per jaar zal bedragen.
Het hof komt de toelichting van de man ter zitting in hoger beroep aannemelijk voor. De stelling van de vrouw dat de man nog een andere nieuwe opdrachtgever heeft, acht het hof, bij gebrek aan nadere onderbouwing niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is aannemelijk geworden dat de verwachte omzet en winst vanaf 2014 aanzienlijk zal dalen. Om die reden acht het hof de vóór 2014 behaalde resultaten niet representatief voor de periode vanaf 2014. Gelet op de bevindingen in voornoemd rapport, die naar het oordeel van het hof door de vrouw onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, is (ook indien de omzet van de hiervoor genoemde nieuwe opdrachtgever in aanmerking wordt genomen) aannemelijk geworden dat de gemiddelde winst vanaf 2014 niet hoger zal zijn dan € 25.000,-, zodat het hof daarvan, in navolging van de man, zal uitgaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het rapport voor de periode vanaf 2014 wordt uitgegaan van aanzienlijk lagere afschrijvingen dan in de jaarrekeningen 2011, 2012 en 2013 zodat in zoverre tegemoet wordt gekomen aan de stelling van de vrouw dat een correctie dient plaats te vinden op de in die jaarrekeningen opgevoerde afschrijvingen.
Het betoog van de vrouw dat de privé opnames van de man mede bij zijn draagkracht in aanmerking dienen te worden genomen, volgt het hof niet. De privé opnames die in het verleden zijn gedaan, hebben immers al tot een aanzienlijke schuld geleid die op termijn zal moeten worden afgelost. Gelet op die schuld is bovendien aannemelijk dat de mogelijkheden tot het doen van verdere privé opnames in de toekomst beperkt zullen zijn.