Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de bepaling van de kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen, die in 2007 zijn gehuwd en op 30 juni 2014 zijn gescheiden. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin is bepaald dat hij een bijdrage van € 348,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De man heeft verzocht deze bijdrage te verlagen, terwijl de vrouw de beschikking wilde bekrachtigen. Het hof heeft de nieuwe richtlijnen voor kinderalimentatie, die op 1 april 2013 zijn ingegaan, toegepast. De man heeft zijn inkomen en draagkracht onderbouwd, terwijl de vrouw haar draagkracht heeft betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten van het kind € 475,- per maand bedragen, maar dat het kindgebonden budget van de vrouw van € 84,- per maand in mindering moet worden gebracht. Dit resulteert in resterende kosten van € 391,- per maand. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.657,- per maand, waaruit zijn draagkracht wordt berekend. Na het toepassen van de richtlijnen en het in aanmerking nemen van de lasten van de man, heeft het hof de draagkracht vastgesteld op € 91,- per maand tot 1 oktober 2014 en € 243,- per maand daarna. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de man een bijdrage van € 89,- per maand moet betalen met ingang van 30 juni 2014 en € 165,- per maand met ingang van 1 oktober 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.