Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. De man is op 11 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 11 december 2013. De vrouw heeft op 16 april 2014 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is op 3 juli 2014 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun advocaten.
Partijen, de man en de vrouw, zijn in 2001 gehuwd en hebben drie kinderen. Hun huwelijk is op 2 april 2014 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 384,- per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 1.500,- per maand moest betalen. De man verzoekt in hoger beroep om vernietiging van deze beschikking, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep een hogere bijdrage en uitkering verzoekt.
Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld aan de hand van zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij moet betalen. Het hof concludeert dat de man onvoldoende draagkracht heeft om volledig te voldoen aan de behoefte van de kinderen en de vrouw. De man kan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betalen van € 356,- per kind per maand, met ingang van 2 april 2014, en dit bedrag zal in de daaropvolgende jaren geleidelijk dalen. De verzoeken van de vrouw tot een uitkering tot levensonderhoud worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en opnieuw vastgesteld.