ECLI:NL:GHAMS:2014:593

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
200.118.711/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van testament wegens geestelijke stoornis en wilsontbreken

In deze zaak gaat het om de vraag of een testament nietig is omdat de moeder van de appellanten leed aan een geestelijke stoornis op het moment van het opstellen van het testament. De appellanten, kinderen van de overleden moeder, zijn in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had in een tussenvonnis vastgesteld dat de appellanten moesten bewijzen dat hun moeder op de relevante data niet in staat was om haar wil te bepalen. De appellanten hebben negen getuigen gehoord, terwijl de geïntimeerden acht getuigen hebben gehoord, waaronder de notaris die het testament heeft opgesteld. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de appellanten niet in hun bewijs zijn geslaagd en heeft hun vordering afgewezen.

In hoger beroep hebben de appellanten hun grieven gericht tegen het eindvonnis van de rechtbank. Het hof heeft de verklaringen van de notaris en andere getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de notaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op het moment van het opstellen van het testament in staat was haar wil te bepalen, ondanks dat zij af en toe verward was. De appellanten hebben onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de moeder wilsonbekwaam was op het moment van de testamentwijziging.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de kosten van de eerste aanleg te veroordelen, zoals door de geïntimeerden was verzocht.

Uitspraak

Arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.118.711/01
zaaknummer rechtbank : 1611120 / HA ZA 09-1263
arrest van de meervoudige familiekamer van 4 maart 2014
inzake
1. […],
2. […],
beiden wonende te […],
APPELLANTEN,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
tegen:
1. […],
wonende te […],
2. […],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. Th. C. van Schagente Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd. Appellanten zullen afzonderlijk [a] en [b] worden genoemd en geïntimeerden [c] en [d].
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 24 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van drie vonnissen van de rechtbank Haarlem, thans rechtbank Noord-Holland, van respectievelijk 4 november 2009, 31 maart 2010 en 25 juli 2012, gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen en [geïntimeerden] zal veroordelen in de volledige werkelijk gemaakte kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na het onderhavige arrest, en voor het geval dat voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf de voor voldoening bepaalde termijn.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellanten] met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 januari 2014 doen bepleiten, [appellanten] door mr. S. Houben-van Geldorp, advocaat te Haarlem, en [geïntimeerden] door hun advocaat voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben voorafgaand aan het pleidooi nog producties in het geding gebracht, [appellanten] op 10 januari 2014 negen producties en [geïntimeerden] op 14 januari 2014 één productie. Het bezwaar van [appellanten] tegen het toezenden aan het hof van laatstgenoemde productie is ter zitting van het hof verworpen, nu deze productie zich leent voor eenvoudige kennisneming en [appellanten] door de indiening van die productie niet in hun verdediging zijn geschaad.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 31 maart 2010 onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen zijn de kinderen van de [in] 2009 overleden mevrouw […] (hierna: de moeder). Op 9 januari 2009 heeft de moeder ten overstaan van notaris mr. Edzo Hommo Huisman te Heemstede haar testament van 30 oktober 2007 gewijzigd. In laatstgenoemd testament had de moeder [geïntimeerden] voor een/achtste deel van haar nalatenschap tot erfgenamen benoemd en [appellanten] voor drie/achtste deel. Bij testament van 9 januari 2009 heeft zij partijen gezamenlijk, ieder voor gelijke delen, tot enige erfgenamen van haar nalatenschap benoemd. [appellanten] stellen dat het op 9 januari 2009 verleden testament nietig is, omdat de moeder op die datum leed aan een geestelijke stoornis waardoor de wil heeft ontbroken om te testeren zoals zij heeft gedaan.
3.2.
Bij tussenvonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank [appellanten] opgedragen te bewijzen dat de moeder gedurende de periode van het voor de laatste maal wijzigen van het testament – en dan met name op 2 januari 2009, 8 januari 2009 en 9 januari 2009 – leed aan een geestelijke stoornis waardoor de wil heeft ontbroken om het testament op 9 januari 2009 te wijzigen zoals zij heeft gedaan. [appellanten] hebben daartoe negen getuigen doen horen, en [geïntimeerden] in tegenverhoor acht getuigen, waaronder notaris Huisman. Bij eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] niet zijn geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs. Hun vordering is afgewezen. Daartegen richten zich de grieven van [appellanten] In hoger beroep vorderen [appellanten] voorts dat [geïntimeerden] aan hen alle kosten dienen te vergoeden die zij in verband met de onderhavige procedure hebben gemaakt en nog zullen maken. Zij stellen dat de kosten tot en met het indienen van de memorie van grieven inmiddels € 70.535,53 bedragen.
3.3.
[appellanten] hebben tegen voornoemde notaris een klacht ingediend bij de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Alkmaar, daartoe (onder meer) stellende dat hij het testament van de moeder van 30 oktober 2007 op 9 januari 2009 heeft gewijzigd terwijl de moeder op dat moment wilsonbekwaam was. De Kamer van Toezicht heeft de klacht op 6 september 2012 ongegrond verklaard. Van die beslissing zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit gerechtshof. Bij beslissing van 23 juli 2013 heeft het hof de ongegrondverklaring door de kamer van toezicht voor zover betrekking hebbend op het klachtonderdeel dat de notaris het testament op 9 januari 2009 heeft verleden terwijl de moeder wilsonbekwaam was, bekrachtigd. Daartoe is – voor zover in dit hoger beroep van belang – overwogen:
“ De notaris heeft erkend dat hij te maken had met een situatie waarin verschillende indicatoren uit het Stappenplan aan de orde waren en hij derhalve gehouden was de wilsbekwaamheid van erflaatster volgens het Stappenplan nader te beoordelen. Hij stelt dat hij dat ook heeft gedaan. Hiertoe heeft de notaris, zoals hij onweersproken heeft aangevoerd, erflaatster voor een tweede bespreking op 8 januari 2009 thuis in vertrouwde omgeving bezocht, extra tijd genomen voor de gesprekken en erflaatster telkens “onder vier ogen” gesproken. Daarnaast heeft de notaris aangevoerd het testament uitdrukkelijk met erflaatster te hebben besproken alvorens het testament in aanwezigheid van twee getuigen te passeren. De notaris heeft in dit verband aangevoerd dat hij erflaatster voorafgaand aan het passeren heeft gevraagd in eigen bewoordingen te vertellen wat haar wensen waren. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het verhaal van erflaatster op de dag van passeren (op 9 januari 2009)
ten opzichte van de dag ervoor nog steeds consistent was en dat hij daarom van de wilsbekwaamheid van erflaatster overtuigd kon zijn. Hierbij acht het hof van belang dat de door erflaatster gewenste wijziging in het testament ten opzichte van het testament uit 2007 niet leidde tot een verdeling van haar nalatenschap die ongebruikelijk was en aansloot bij het wettelijk versterfrecht. Op grond van het voorgaande heeft de notaris naar het oordeel van het hof genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de bespreking en het passeren van het testament voldoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van erflaatster en conform het Stappenplan voldoende nader onderzoek heeft gedaan om elke twijfel omtrent die wilsbekwaamheid weg te nemen. De verklaring die de notaris heeft gegeven waarom het testament binnen een korte tijdspanne is opgemaakt en gepasseerd, komt het hof aannemelijk voor. Voorts is van belang dat de notaris onweersproken heeft aangevoerd dat hij sinds 2001 verschillende notariële werkzaamheden voor erflaatster heeft verricht, zodat de notaris geacht moet worden (voldoende) bekend te zijn geweest met de persoon van erflaatster.“
3.4.
[appellanten] zijn weliswaar in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank op 4 november 2009 en 31 maart 2010 gewezen tussenvonnissen, doch zij hebben tegen deze vonnissen geen grieven aangevoerd. Alle grieven richten zich tegen het eindvonnis van 25 juli 2012. [appellanten] zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep tegen voornoemde tussenvonnissen.
3.5.
De grieven van [appellanten] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Kort gezegd komen deze erop neer dat de rechtbank [appellanten] wel in het opgedragen bewijs geslaagd had moeten verklaren en onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de verklaringen van de getuigen die zij hebben voorgebracht. Zij trekken de verklaringen van de door [geïntimeerden] voorgebrachte getuigen in twijfel en stellen dat deze bol staan van onjuistheden en tegenstrijdigheden. De afgelegde verklaringen van de door [appellanten] voorgebrachte getuigen in combinatie met de door hen overgelegde e-mails tussen [c] en haar dochter, het dossieronderzoek door M.H.J. Gigengack en de in hoger beroep overgelegde verklaringen, maken dat het hof het testament van 9 januari 2009 nietig dient te verklaren omdat de moeder op die datum leed aan een geestelijke stoornis en niet in staat was haar wil te bepalen, aldus [appellanten]
3.6.
Het hof overweegt als volgt. Voor zover [appellanten] stellen dat de rechtbank slechts gedeeltelijk en selectief uit het door hen aangeleverde bewijs heeft geput, geldt dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten. Dat betekent dat de rechter zelf bepaalt welke waarde hij hecht aan een bepaald bewijsmiddel. Het hof komt op grond van hetgeen [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd tegen de bewijswaardering, niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Uit de getuigenverklaringen komt een beeld naar voren van een vrouw die bij tijden verward, maar ook regelmatig helder van geest was. Met juistheid heeft de rechtbank dan ook waarde toegekend aan de getuigenverklaring van notaris Huisman die heeft verklaard dat de moeder ten tijde van de wijziging van het testament, naar zijn mening in staat was haar wil te bepalen, waartoe hij ook controlevragen heeft gesteld. De verklaring van de notaris wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [1], [2], [3], [4] en [5]. De afgelegde verklaringen door de getuigen die door [appellanten] zijn voorgebracht, hebben merendeels geen betrekking op de periode tussen 2 en 9 januari 2009. De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet waarom deze verklaringen onvoldoende zijn voor de conclusie dat de moeder in voormelde periode - ten tijde van de wijziging van het testament - niet in staat was haar wil te bepalen. Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne, ook voor wat betreft de verklaringen die wel zien op genoemde periode. Op grond van de afgelegde verklaringen heeft de rechtbank op juiste gronden afgeleid dat geenszins kan worden uitgesloten dat de moeder, naast verwarde periodes, ook periodes van helderheid had.
3.7.
De stelling van [appellanten] dat de rechtbank onvoldoende in de beoordeling heeft meegenomen dat de rol en de handelwijze van de notaris bij de wijziging van het testament ter discussie staat, is achterhaald door de ongegrondverklaring in twee instanties van de tuchtklacht van [appellanten], dat de notaris het testament heeft gewijzigd terwijl de moeder wilsonbekwaam was. Uit de hiervoor in 3.3 omschreven beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarders-kamer van dit gerechtshof van 23 juli 2013 komt naar voren dat de notaris conform het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie uit 2006 voldoende nader onderzoek heeft gedaan om elke twijfel omtrent de wilsbekwaamheid van de moeder weg te nemen alvorens op 9 januari 2009 het testament te verlijden. Het hof neemt dit oordeel over. Aan de verklaring van notaris Huisman kan bij de bewijswaardering derhalve gewicht worden toegekend. Het hof acht voorts van belang dat de moeder, samen met [c], op 2 januari 2009 op het kantoor van de notaris is geweest en dat de moeder toen, buiten aanwezigheid van [c], aan de notaris heeft verklaard dat zij haar testament wilde veranderen, maar dat ze er nog rustig over wilde nadenken, dat zij de tekst van het testament thuis wilde lezen en dat zij “een gelijkstelling wilde doen”, hetgeen zij heeft herhaald op 8 januari 2009 toen de notaris haar thuis bezocht en haar opnieuw, buiten aanwezigheid van derden, heeft gesproken. Vervolgens heeft de notaris op 9 januari 2009 alvorens het testament te verlijden en in aanwezigheid van getuigen, nogmaals uitgelegd wat het testament inhield en heeft hij aan de moeder gevraagd of zij dit ook zo wilde, waarop bevestigend is geantwoord. [appellanten] hebben onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat de moeder geen motief had om haar eerdere testament uit 2007 te wijzigen Dat [c] toen [appellanten] met vakantie waren de testamentwijziging er bij haar moeder heeft doorgedrukt zodat de voor haar nadelige uiterste wilsbeschikking van de moeder in haar voordeel werd herroepen zoals [appellanten] stellen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de moeder welbewust haar vier kinderen heeft willen gelijkstellen en de ongelijkheid die ontstond na het eerdere testament uit 2007 heeft willen herstellen.
3.8.
De door [appellanten] in eerste aanleg overgelegde e-mails tussen [c] en haar dochter […] bevestigen weliswaar dat [c] zich ervan bewust was dat de testamentwijziging bij haar zussen tot boosheid zou kunnen leiden, maar de inhoud bevestigt naar het oordeel van het hof evenzeer dat het de moeder zelf was die haar testament wilde wijzigen. [geïntimeerden] hebben nog een e-mail overgelegd van 1 januari 2009 van [c] aan [appellanten] die op dat moment samen met vakantie waren. Laatstgenoemden hebben tijdens het pleidooi opgemerkt dat deze e-mail hoorde bij het plan om hen zand in de ogen te strooien en zo, zonder dat iemand ervan wist, de testamentwijziging erdoor te drukken. Het hof volgt [appellanten] daarin niet. De e-mail getuigt van zorgzaamheid jegens de moeder, maar bevestigt ook dat de moeder niet doorlopend verward was zoals [appellanten] stellen, getuige de alinea:
“Met Mama gaat het goed, vooral na haar gewenning periode van ongeveer een week. In alles probeert ze het positieve te zien, alhoewel ze het niet echt leuk daar vindt, draait ze in het in het positieve voor haar zelf om en zo doet ze het eigenlijk met de meeste dingen. Ze weet heel goed dat ze niet thuis (Jozef Israelsplein) is, heeft het ook nooit verward en tot nu toe heeft ze mij elke keer duidelijk herkend en wist wie ik was. Ze kan zich regelmatig nieuwe dingen herinneren van dagen geleden, die ze dan ook aanhaalt.”
3.9.
In hoger beroep hebben [appellanten] onder meer als productie 33 overgelegd een stuk van het internet van de Stichting SHDH over ‘Indicaties en wachtlijsten’, als productie 34 een stuk van het internet over ‘Beschermd wonen met intensieve dementiezorg’ en als productie 35 een stuk van het internet over ‘Middelen bij dementie’ van het College voor Zorgverzekeringen. [geïntimeerden] hebben bij pleidooi terecht opgemerkt dat deze producties betrekking hebben op algemene indicaties die als een soort referentiekader worden gebruikt voor een beoordeling van specifieke situaties. De producties missen naar het oordeel van het hof relevantie bij de beoordeling van de onderhavige zaak.
3.9.
[appellanten] willen dat in hoger beroep opnieuw getuigen worden gehoord. Zij noemen de getuigen [6] (thuiszorg), [1] en [2] die in eerste aanleg al zijn gehoord en die in hoger beroep een toelichting moeten geven op hun eerdere verklaring, omdat de rechtbank deze op onjuiste wijze zou hebben geïnterpreteerd en daardoor onjuiste conclusies heeft getrokken. Voorts noemen zij de (medewerkers van de) notaris voor een toelichting op zijn/hun verklaringen, nu deze bol zouden staan van tegenstrijdigheden en kennelijke onjuistheden. Het hof passeert dit bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen het hof heeft overwogen onder 3.6 en 3.7 van dit arrest. Voorts geldt dat in hoger beroep geen opgave van stellingen volstaat zoals [appellanten] doen. In hoger beroep moet nader worden uiteen gezet in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan, hetgeen [appellanten] hebben nagelaten. Wat er zij van de opmerkingen van [appellanten] over de inhoud van de verklaringen van de getuigen [4] en [5], duidelijk blijkt uit deze verklaringen dat de notaris de moeder op 9 januari 2009 heeft uitgelegd wat het testament inhield en heeft gevraagd of zij dat zo wilde, waarop zij positief reageerde.
3.10.
Voorts verzoeken [appellanten] de heer M.H.J. Gigengack, specialist ouderengeneeskunde bij Medeso (Medisch Expertisecentrum Specialisten Ouderengeneeskunde), te horen omdat hij een toelichting kan geven op zijn in eerste aanleg overgelegde verklaring omtrent de geestesvermogens van de moeder in de periode van testeren op basis van alle in deze procedure overgelegde schriftelijke verklaringen die zijn afgelegd en vastgelegd ten behoeve van de onderhavige procedure. De rechtbank heeft in het eindvonnis overwogen dat het dossieronderzoek van Gigengack niet als objectief kan worden aangemerkt omdat de getuigenverklaringen die melding maken van heldere momenten bij de moeder niet bij zijn onderzoek zijn betrokken. In hoger beroep hebben [appellanten] een aanvullende verklaring van Gigengack overgelegd als productie 22. In die verklaring staat dat na een eerste bestudering van de aanvullende verklaringen en advies van de arts/jurist van Medeso een nieuw expertiserapport geen meerwaarde lijkt te bieden. Voorts schrijft Gigengack voornoemd:
“Uit de verklaringen(hof: bedoeld wordt de in de productie genoemde getuigenverklaringen waarvan Gigengack aanvankelijk geen kennis had genomen)
kan niet worden opgemaakt in hoeverre zij(hof: de moeder)
wel of geen redeneringvermogen had, of zij nog kon reflecteren, overzien en begrijpen wat een actie (in dit geval het aanpassen van een testament) voor gevolgen zou hebben. Hiervoor zou er gericht onderzoek bij de patiënt moeten worden verricht, wat helaas niet gebeurd is.”De conclusie van Gigengack is dat zijn eerdere verklaring onverminderd van kracht blijft. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gigengack heeft de moeder niet zelf gezien of onderzocht. Zijn conclusie berust uitsluitend op onderzoek van de voorhanden stukken. Hij kan derhalve niet uit eigen wetenschap verklaren over de geestesgesteldheid van de moeder op de data waarop de bewijsopdracht, ziet en over de vraag of zij – in zijn termen – kon reflecteren, overzien en begrijpen wat het gevolg was van de aanpassing van het testament. Gigengack kan slechts in het algemeen iets over Alzheimerpatiënten verklaren. Het feit dat bij de moeder de ziekte van Alzheimer was vastgesteld, betekent niet per definitie dat zij op geen enkel moment in staat was haar wil te bepalen. In zoverre kan zijn rapport op dit punt de verklaring van de notaris en van de andere getuigen, die de moeder zelf hebben gesproken en ondervraagd, (zoals [6] van de thuiszorg, [1], [2] en [3]) niet weerleggen. De stelling van [appellanten] dat [2], anders dan hij tijdens het getuigenverhoor verklaarde, niet tegelijk met de moeder in de Janskliniek heeft verbleven, acht het hof, gelet op de onder ede afgelegde verklaring van [2], onvoldoende aannemelijk. Het hof ziet onvoldoende aanleiding voor nadere bewijslevering door Gigengack en passeert het bewijsaanbod.
3.11.
Het verzoek de huisarts, de heer Naarden, van de moeder te horen passeert het hof als niet ter zake dienend. De in eerste aanleg overgelegde brieven van de huisarts verstrekken geen duidelijkheid over de geestesvermogens van de moeder in de periode waarop de bewijsopdracht betrekking heeft. De MMSE test heeft betrekking op cognitieve vermogens. In de brief van 25 maart 2011 wordt vermeld dat er bij de moeder sprake was van cognitieve achteruitgang en dementie, alsmede van CVA (cerebro vasculair accident), maar ook dat de moeder op 8 september 2008 weer redelijk normaal kon praten, heel redelijk een eenvoudig gesprek kon voeren en redelijk adequaat antwoord kon geven op vragen. Dat de huisarts de moeder heeft bezocht of gezien in de periode van 2 tot en met 9 januari 2009 is gesteld noch gebleken. Het had op de weg van [appellanten] gelegen aan te geven wat de huisarts meer of anders kan verklaren dan hij in de zich in het dossier bevindende brieven heeft gedaan, hetgeen zij hebben nagelaten.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle grieven van [appellanten] falen en dat het eindvonnis zal worden bekrachtigd. Dat betekent tevens dat de vermeerdering van eis van [appellanten] niet toewijsbaar is en dat deze zal worden afgewezen.
3.13.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding om [appellanten] tevens te veroordelen in de kosten van de eerste aanleg, zoals door [geïntimeerden] verzocht. De rechtbank kon tot compensatie van de proceskosten overgaan op de grond zoals vermeld in het eindvonnis.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep gericht tegen de tussenvonnissen van 4 november 2009 en 31 maart 2010;
bekrachtigt het vonnis van 25 juli 2012 waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 291,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, G.J. Driessen-Poortvliet en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.