ECLI:NL:GHAMS:2014:5900

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
23-000945-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 13 februari 2013. De verdachte, geboren in Iran in 1962, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel in de periode van 1 januari 2005 tot 15 juni 2010. De tenlastelegging omvatte meerdere incidenten van geweld, waarbij de verdachte zijn levensgezel meermalen op het hoofd en lichaam zou hebben geslagen en geschopt, wat leidde tot letsel en pijn. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 20 februari en 23 oktober 2014 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw hun verweer voerden. De raadsvrouw stelde dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich kon verdedigen tegen de beschuldigingen. Het hof achtte bewezen dat de verdachte zijn levensgezel in de periode van februari tot en met mei 2010 opzettelijk had mishandeld. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een taakstraf van 100 uren op, met bijzondere voorwaarden waaronder meldingsplicht bij de reclassering en behandeling bij een forensische zorginstelling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de opgelegde straf en schadevergoeding.

Uitspraak

parketnummer: 23-000945-13
datum uitspraak: 6 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 13 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-286472-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2014 en 23 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 15 juni 2010, te Haarlem, gemeente Haarlem, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel/ (ex)vrouw, althans een persoon, te weten [slachtoffer], immers heeft hij, verdacht, die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) op/tegen het hoofd althans op/tegen het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van haar pleitnotities, het volgende betoogd.
Artikel 261 lid 1 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de dagvaarding een opgave van het tenlastegelegde feit moet behelzen met vermelding van de tijd en de laats waar het zou zijn begaan.
De periode van de tenlastelegging is zo ruim opgezet dat de verdachte niet weet waartegen hij zich moet verdedigen. Het Openbaar Ministerie had er voor moeten kiezen om de incidenten die de aangeefster bespreekt per datum als apart feit ten laste te leggen. De dagvaarding dient nietig verklaard te worden op grond van het bepaalde in artikel 261 Wetboek van strafvordering.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De omschrijving van hetgeen de verdachte in de tenlastelegging wordt verweten is voldoende feitelijk, en in samenhang met de inhoud van het dossier moet dit de verdachte duidelijk zijn geweest. Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep was dit ook het geval. Nu de dagvaarding in zoverre voldoet aan de eisen als gesteld in artikel 261 Sv en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen, is van nietigheid geen sprake.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van februari 2010 tot en met mei 2010, te Haarlem, gemeente Haarlem, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel te weten [slachtoffer], telkens tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van
150 uren subsidiair 75 dagenhechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder bijzondere voorwaarden en de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van
125 uren subsidiair 62 dagenhechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder bijzondere voorwaarden en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof komt tot een beperktere bewezenverklaring dan de politierechter, namelijk tot twee mishandelingen in een korte periode, van februari 2010 tot en met mei 2010, van zijn levensgezel. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennis genomen van het omtrent de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 7 februari 2013, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker]. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld: een -kort gezegd- meldingsgebod en een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Het hof heeft tevens kennis genomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 27 september 2012, opgemaakt omtrent de verdachte door [psycholoog], gezondheidszorgpsycholoog, inhoudende dat er ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van prominent aanwezige narcistische persoonlijkheidskenmerken, die het functioneren van de verdachte in negatieve zin beïnvloedden. Ernstige traumatisering speelt in de problematiek van de verdachte duidelijk een rol. De verdachte is verhoogd alert en prikkelbaar geworden en bleek licht ontvlambaar. De verdachte wordt voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Behandeling van de verdachte is noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. De rapporteur acht het raadzaam de verdachte te verwijzen voor behandeling naar een forensische behandelinstelling als De Waag. De rapporteur adviseert tevens verplicht reclasseringscontact.
Het hof neemt de conclusies van de psycholoog Dalebout over en maakt die tot de zijne en neemt ook het advies over.
Het hof, alles afwegende, is van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf van 100 uren, geheel voorwaardelijk, waaraan de hierna te melden bijzondere voorwaarden zijn verbonden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 505,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 255,00(tweehonderdvijfenvijftig euro) bestaande uit € 5,00 (vijf euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaren onder (ambulante) behandeling zal stellen van de forensische zorginstelling De Waag of een soortgelijke door Reclassering Nederland aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 255,00 (tweehonderdvijfenvijftig euro) bestaande uit € 5,00 (vijf euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 255,00 (tweehonderdvijfenvijftig euro) bestaande uit
€ 5,00 (vijf euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. E. Mijnsberge, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2014.