ECLI:NL:GHAMS:2014:5898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
23-001647-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake openlijk geweld tegen personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2013. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor openlijk geweld tegen een persoon, gepleegd op 10 januari 2012 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan, stompen en schoppen van het slachtoffer, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 oktober 2014 heeft het hof de verklaringen van de aangever en de verdachte beoordeeld. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en dat de verdachte zich had verdedigd tegen een aanval van het slachtoffer. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte samen met zijn broer het slachtoffer had aangevallen. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde en sprak hem vrij van de overige beschuldigingen. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces. De opgelegde straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, maar hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte, die niet nadelig werden meegewogen. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de straf op zoals hierboven beschreven.

Uitspraak

parketnummer: 23-001647-13
datum uitspraak: 6 november 2014
TEGENSPRAAK (raadsman gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-850775-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 januari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Ardennenlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit eenmaal of meermalen (telkens) (met kracht) slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of lichaam en/of het (aldus) ten val brengen van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam en/of (vast)pakken en/of (vast)houden van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) met het hoofd slaan tegen een (betonnen) bloembak, althans een soortgelijk hard voorwerp, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] enig lichamelijk letsel (een of meerdere schaafwond(en) en/of bloeduitstorting(en) en/of kras(sen) op het hoofd en/of lichaam) heeft opgelopen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 januari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer], althans een persoon, heeft/hebben mishandeld bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (telkens) (met kracht) slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of hoofd en/of het (aldus) ten val brengen van voornoemde [slachtoffer] en/of terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam en/of (vervolgens) (vast)pakken en/of (vast)houden van het hoofd en/of (vervolgens) slaan van het hoofd tegen een betonnen bloembak, althans een soortgelijk hard voorwerp, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de aangever [slachtoffer] niet betrouwbaar en consistent is in zijn verklaringen. Hij heeft wisselend verklaard. De verdachte heeft zich zelf gemeld bij de politie en daar een verklaring afgelegd. Dat pleit ervoor dat de verklaring van de verdachte, dat hij is aangevallen door het slachtoffer en dat zijn broer niet bij de vechtpartij aanwezig was, juist is, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaringen van aangever sluiten niet naadloos op elkaar aan, maar zijn consistent op de hoofdlijnen, namelijk daar waar hij verklaart dat hij is aangevallen door de verdachte en zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte] die beiden geweld jegens hem hebben toegepast. De verdachte heeft tevens op 11 januari 2012 verklaard (pagina 33 proces-verbaal van het dossier) dat zij (het hof begrijpt) op 10 januari 2012 met zijn drieën hebben gevochten. De verdachte heeft later verklaard dat deze verklaring niet sloeg op het incident op 10 januari 2012 maar op een eerder incident, maar het hof acht dit ongeloofwaardig, nu dit eerdere incident in de verklaring van 11 januari 2012 geen enkele rol speelt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 10 januari 2012 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, de Ardennenlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het ten val brengen van [slachtoffer] en vervolgens slaan en/of stompen en schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer], tengevolge waarvan [slachtoffer] enig lichamelijk letsel (schaafwonden en bloeduitstortingen en krassen op het hoofd en/of lichaam) heeft opgelopen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op noodweer en heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Er heeft zich - aldus de raadsman - een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding voorgedaan waarbij de verdachte door [slachtoffer] agressief werd benaderd. De verdachte voelde zich genoodzaakt zich te verdedigen. De raadsman heeft gesteld dat hij dit verweer niet goed kan onderbouwen omdat feitelijk niet is vast te stellen hoe de vechtpartij is begonnen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt, op grond van de bewijsmiddelen vast, dat de verdachte samen met zijn broer, [medeverdachte] - achter het slachtoffer is aangerend en dat zij het slachtoffer hebben aangevallen. Nu de door de raadsman gestelde feitelijke toedracht onvoldoende nader onderbouwd is en overigens niet aannemelijk is geworden wordt het beroep op noodweerverworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, kort en zakelijk weergegeven, dat, indien en voor zover de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden, die overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval van het slachtoffer, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.
Zoals onder strafbaarheid van het bewezenverklaarde overwogen is het hof van oordeel dat de gedraging van verdachte niet als verdediging van het eigen lijf, maar als aanvallend moet worden beschouwd.
Van een noodzakelijke verdediging is daarmee geen sprake, om welke reden ook van een noodweerexces-situatie geen sprake kan zijn. Het hof verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde, conform de vordering van de officier van justitie, veroordeeld tot
1 maand gevangenisstraf voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van
120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader op de openbare weg fysiek geweld gebruikt tegen een persoon die daarbij pijn en letsel heeft opgelopen. De verdachte is daarbij op zeer gewelddadige wijze tekeergegaan en het is geenszins aan verdachte te danken dat het slachtoffer daardoor geen ernstiger of blijvend letsel heeft opgelopen.
Feiten als de het onderhavige versterken gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2014 is de verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld. Dit betreft echter oude en/of andersoortige feiten. Het hof zal deze eerdere veroordelingen dan ook niet ten nadele van verdachte laten meewegen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf zoals gevorderd en opgelegd in eerste aanleg en gevorderd door de advocaat-generaal alleszins passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2014.