ECLI:NL:GHAMS:2014:5736

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
200.150.301-01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar het buitenland in het kader van de zorgregeling voor kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen een vrouw en een man, die ex-echtgenoten zijn. De vrouw, verblijvende in Frankrijk, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, dat op 15 april 2014 was gewezen. Dit vonnis had betrekking op de zorgregeling voor hun twee kinderen, geboren in 2006 en 2009. De rechtbank had eerder aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen, maar deze beschikking was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man vorderde in kort geding dat de vrouw de beschikking van 19 maart 2014 zou nakomen en in Nederland zou blijven totdat er een definitieve uitspraak was gedaan.

Tijdens de zitting op 8 september 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft verzocht om de beschikking van 19 maart 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft in zijn beoordeling de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter als uitgangspunt genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw met de kinderen naar Frankrijk is vertrokken, ondanks de niet-uitvoerbaarheid van de beschikking.

Het hof heeft in zijn arrest de beschikking van 19 maart 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard, totdat er in hoger beroep een definitieve beslissing is genomen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen. Tevens heeft het hof de vrouw veroordeeld om mee te werken aan de zorgregeling die in een eerdere tussenbeschikking was vastgesteld, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-nakoming. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.150.301/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/561916/ KG ZA 14-390
arrest van de meervoudige familiekamer van 11 november 2014
inzake
[de vrouw] ,
verblijvende te [b] (Frankrijk),
APPELLANTE,
advocaat:
mr. N.D. 't Zandte Amsterdam.
tegen
[de man] ,
wonende te [a] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. G. Raapte Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 12 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2014 met kenmerk C/13/561916/ KG ZA 14-390 in kort geding gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis inclusief de oplegging van de dwangsom zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de beschikking van 19 maart 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van 8 september 2014 doen bepleiten door hun advocaten, tegelijk met de zaak met zaaknummer 200.150.746/01. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd, die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Tussen partijen is door de rechtbank Amsterdam op 18 december 2013 de echtscheiding uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] [in] 2006 en [kind 2] [in] 2009 (hierna tezamen: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. Bij beschikking van 9 januari 2013 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover van belang, bepaald:
- dat de kinderen met onmiddellijke ingang aan de vrouw worden toevertrouwd;
- dat de zorg- en opvoedingstaken met ingang van heden aldus tussen partijen worden verdeeld, dat de man de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdagavond 17:00 uur tot maandagochtend 9:00 uur bij zich heeft.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2014 is aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Kort na laatstgenoemde beschikking is de vrouw met de kinderen vertrokken naar Frankrijk.
3.2.
De man heeft in dit kort geding – voor zover in hoger beroep van belang – gevorderd te bepalen dat de vrouw de beschikking van 19 maart 2014 nakomt, aldus dat zij met de kinderen in [a] /Nederland blijft zolang die beslissing niet in kracht van gewijsde is gegaan, een en ander met verbeurte van een dwangsom voor zover zij in gebreke blijft hieraan te voldoen. De vrouw heeft in reconventie gevorderd dat de beschikking van 19 maart 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard totdat in hoger beroep over deze kwestie een beslissing is genomen.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de door de man in conventie gevorderde voorziening toegewezen en – gelet daarop – het door de vrouw in reconventie gevorderde afgewezen.
3.4.
De vrouw is met zes grieven opgekomen tegen voormelde beslissing van de voorzieningenrechter.
3.5.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Bij tussenbeschikking in de zaak met zaaknummer 200.150.746/01 van heden heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming gelast een onderzoek te verrichten naar de huidige situatie van de kinderen in Frankrijk, hun hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, waartoe de behandeling van de zaak is aangehouden tot 9 maart 2015. Daarnaast heeft het hof op basis van (grotendeels) tussen partijen bereikte overeenstemming een voorlopige zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld voor de periode dat de behandeling van die zaak is aangehouden in verband met voormeld raadsonderzoek. In het licht hiervan bestaat aanleiding bij wege van ordemaatregel de beschikking van 19 maart 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren totdat in hoger beroep over de kwestie van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling in de procedure met zaaknummer 200.150.746/01 een definitieve beslissing is genomen. Dit betekent dat het bestreden vonnis zowel in conventie als in reconventie zal worden vernietigd, echter met uitzondering van de beslissing inzake de in conventie opgelegde dwangsom, doch uitsluitend voor zover deze reeds door de vrouw zijn verbeurd. Omdat de vrouw wel het contact van de man met de kinderen in Nederland dient na te komen, zal het hof – overeenkomstig de vordering van de man in deze procedure in eerste aanleg – een dwangsom verbinden aan nakoming van de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld bij tussenbeschikking van heden.
3.6.
Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten van het onderhavige hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie, echter met uitzondering van eventueel reeds op grond van het bestreden vonnis door de vrouw verbeurde dwangsommen, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
verklaart de beschikking van 19 maart 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad, totdat in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen een definitieve beslissing is genomen;
veroordeelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan het uitvoeren van de bij tussenbeschikking van heden in de zaak met zaaknummer 200.150.746/01 vastgestelde zorgregeling, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat zij na betekening van dit arrest niet aan deze verplichting voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, A.N. van de Beek en J. Kok en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.