ECLI:NL:GHAMS:2014:5552

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
200.136.882-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbrekingsvergoeding en Colportagewet in relatie tot kleine ondernemers

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van Proximedia Nederland B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Proximedia had een overeenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor internetprestaties met een looptijd van 48 maanden. Na een opzegging door [geïntimeerde] vorderde Proximedia een verbrekingsvergoeding van 40% van de resterende termijnen, maar de kantonrechter had deze vordering afgewezen. Proximedia was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat Proximedia haar verplichtingen niet was nagekomen. Het hof stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat Proximedia haar prestaties eerder had moeten leveren dan afgesproken. Bovendien was het hof van mening dat de beëindiging van de overeenkomst door [geïntimeerde] niet op grond van wanprestatie kon plaatsvinden. Het hof verwierp ook het beroep van [geïntimeerde] op de Colportagewet, omdat deze wet niet van toepassing was op de situatie van een kleine ondernemer die in het kader van zijn bedrijf handelt.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de kantonrechter en kende het de vordering van Proximedia toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het hof benadrukte dat [geïntimeerde] zich had moeten realiseren dat de overeenkomst een langdurige verbintenis inhield en dat zij de gevolgen van haar beslissing om de overeenkomst te beëindigen moest dragen. De uitspraak onderstreept het belang van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheden van partijen in zakelijke overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.136.882/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 58277/CV EXPL 13-453
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 december 2014
inzake
PROXIMEDIA NEDERLAND B.V.,
tevens handelende onder de naam
BeUp,
gevestigd te IJsselstein,
appellante,
advocaat: mr. E. Douma te Almere,
tegen:
[geïntimeerde],
handelende onder de naam
[X],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.W. Huizinga te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Proximedia en [geïntimeerde] genoemd.
Proximedia is bij dagvaarding van 6 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton (hierna: de kantonrechter), van 6 juni 2013, gewezen tussen Proximedia als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis,
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Proximedia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag aan hoofdsom van € 3.526,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2011, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 706,42, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Proximedia in de kosten van het geding in hoger beroep.
Proximedia heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het hoofdje ‘De feiten’ onder 1 tot en met 6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Proximedia is het niet eens met een onderdeel van de vaststelling onder 4. Het hof zal met de door Proximedia gemaakte opmerking rekening houden. Nu omtrent de juistheid van de overige door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil bestaat zal ook het hof deze feiten als vaststaand aanmerken.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Op 11 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] met Proximedia een “overeenkomst voor internet prestaties met een publicitair karakter” gesloten voor de duur van 48 maanden. In de overeenkomst verplicht [geïntimeerde] zich tot betaling aan Proximedia van een bedrag van € 213,01 inclusief btw per maand en tot een eenmalige betaling van € 90,- inclusief btw aan dossierkosten. In de overeenkomst staat als verplichting van Proximedia beschreven: het leveren van een product, zijnde “Aanmaak, beheer en opvolging van de Search Engine Advertising campagne”.
(ii) Op 16 augustus 2011 heeft Proximedia aan [geïntimeerde] een welkomstbrief gezonden.
(iii) Bij e-mail van 27 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] aan Proximedia meegedeeld:
Na eerder gevoerd gesprek met uw werknemer [A], deel ik u hierbij mede dat ik geen samenwerking met u zal aangaan.
(iv) Op 27 september 2011 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en een medewerker van Proximedia. In dit gesprek heeft de medewerker van Proximedia aan [geïntimeerde] meegedeeld dat, indien zij de overeenkomst zou willen ontbinden, hieraan kosten verbonden zouden zijn.
( v) Zowel bij brief als bij e-mail van 28 oktober 2011 heeft Proximedia aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
Refererend aan het telefonisch onderhoud d.d. 27 september 2011, kunnen wij u het volgende meedelen.
U heeft aangegeven dat u de overeenkomst wenst te ontbinden en wij verwijzen u hierbij naar artikel 10 van de overeenkomst voor de voorwaarden. Dit hebben wij u telefonisch ook meegedeeld.
(vi) Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg zijn partijen het erover eens geworden dat de e-mail van 27 augustus 2011 van [geïntimeerde] als een opzegging heeft te gelden.
(vii) Artikel 10 van de tussen partijen gesloten overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
10.1.1
De onderhavige overeenkomst is een duurovereenkomst van bepaalde tijd en is gesloten voor een duur van
48 MAANDEN. De abonnee kan evenwel besluiten de overeenkomst tussentijds op te zeggen mits de betaling van een
opzeggingsvergoeding gelijk aan 40%van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode. (...)
3.2.
In het onderhavige geding vorderde Proximedia, behalve een bedrag van € 90,- aan dossierkosten, een bedrag van € 3.436,80 exclusief btw aan verbrekingsvergoeding zoals bepaald in artikel 10 van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Het bedrag van € 90,- is door de kantonrechter toegewezen, maar de verbrekingsvergoeding is (geheel) afgewezen. Redengevend voor deze afwijzing noemt de kantonrechter dat Proximedia, anders dan was overeengekomen, twee maanden niets ter uitvoering van de overeenkomst heeft gedaan en pas op 28 oktober 2011, dus twee maanden nadat [geïntimeerde] haar op de hoogte had gesteld van haar wens de overeenkomst te willen ontbinden, met werkzaamheden voor een campagne was aangevangen. Onder die omstandigheden achtte de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar [geïntimeerde] te houden aan het bepaalde in artikel 10 van de voorwaarden.
3.3.
Tegen deze beslissing – en de gronden waarop zij berust – komt Proximedia met één grief op. Samengevat komt de grief erop neer dat de kantonrechter heeft miskend dat Proximedia wel degelijk kosten had gemaakt en werkzaamheden heeft uitgevoerd maar dat zij na de opzegging van de overeenkomst door [geïntimeerde] niet meer gehouden haar dienstverlening voort te zetten. Het hof overweegt omtrent hetgeen door Proximedia in de toelichting op de grief wordt aangevoerd als volgt.
3.4.1.
In de tussen partijen gesloten overeenkomst is geen aanwijzing te vinden dat Proximedia haar prestatie moest verrichten voor 27 augustus 2011. In artikel 5 van de overeenkomst, waarin de verplichtingen van Proximedia worden beschreven, wordt een termijn van 30 dagen (na de complete ontvangst door Proximedia van alle voor het maken van de website benodigde gegevens) genoemd. Het hof heeft er daarom van uit te gaan dat [geïntimeerde] de overeenkomst niet tussentijds heeft kunnen beëindigen op grond van wanprestatie aan de zijde van Proximedia en dat de beëindiging van de overeenkomst door [geïntimeerde] (inderdaad) op artikel 10 van de overeenkomst is gebaseerd. Uit de tussen partijen vaststaande feiten volgt dat Proximedia [geïntimeerde] er ook op heeft gewezen dat zij deze kosten op grond van het genoemde artikel verschuldigd zou raken.
3.4.2.
Proximedia heeft aangevoerd dat, nadat overeenkomst door [geïntimeerde] was opgezegd, in redelijkheid van haar niet kon worden verlangd dat zij tot (verdere) uitvoering van haar verplichtingen zou overgaan. Het hof acht dat standpunt juist. Gevolg hiervan is dat aan Proximedia niet kan worden verweten dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Ook vloeit hieruit voort dat geen goede grond bestaat om het beroep van Proximedia op artikel 10 van de overeenkomst (de verplichting van [geïntimeerde] tot betaling van 40% van de resterende termijnen) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Anders dan [geïntimeerde] aanvoert kan deze reden ook niet worden gevonden in de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] als een kleine ondernemer dient te worden aangemerkt en Proximedia als een professionele partij.
3.5.
De kantonrechter heeft daarom de vordering ten onrechte op de in het vonnis weergegeven grond afgewezen. De daartegen gerichte grief treft doel.
3.6.
Het beroep dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gedaan op de Colportagewet gaat niet op. Gelet op de wetsgeschiedenis van deze wet bestaat geen ruimte om het begrip "particulier" zo ruim uit te leggen dat daaronder ook een natuurlijk persoon die handelt in het kader van zijn beroep of bedrijf, wordt begrepen.
3.7.
[geïntimeerde] heeft zich voorts beroepen op dwaling. Zij stelt dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou zijn aangegaan. Zij voert aan dat aan haar is meegedeeld dat sprake was van een voor haar zeer interessante aanbieding en dat zij door de overeenkomst te sluiten haar omzet aanzienlijk zou kunnen verhogen. Aan haar is, zo stelt zij, niet meegedeeld dat indien de aanzienlijke omzetverhoging achterwege zou blijven zij vast zou zitten aan een langdurig contract.
3.8.
Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [geïntimeerde] over de mededelingen van Proximedia bij het bezoek, verwerpt het hof het daarop gebaseerde beroep van [geïntimeerde] op dwaling. Het hof stelt in dit verband voorop dat [geïntimeerde] in het zakelijk verkeer heeft gehandeld. Daar gelden, ook wanneer het – zoals in deze zaak – gaat om een kleine ondernemer, andere verkeersmaatstaven dan in de contacten tussen een professionele partij en een consument. Ook een kleine ondernemer als [geïntimeerde] zal erop bedacht moeten zijn dat mededelingen omtrent een speciale aanbieding er vooral op gericht zijn haar over de streep te trekken. Mededelingen over de voordelen die het product van Proximedia voor haar zou hebben, had [geïntimeerde] kritisch moeten bejegenen. Wat betreft de in de overeenkomst overeengekomen termijn van 48 maanden is van belang vast te stellen dat zowel op de eerste pagina van de overeenkomst als in het bepaalde in artikel 10 de duur van 48 maanden in hoofdletters, vet gedrukt, staat weergegeven, zodat deze duur ook bij oppervlakkige kennisname van het contract aan [geïntimeerde] bekend had moeten zijn. [geïntimeerde] had zich dienen te realiseren dat tussentijdse beëindiging van een dergelijke overeenkomst, zonder goede grond, voor haar tot (mogelijk aanzienlijke) kosten zou leiden. Voor zover [geïntimeerde] een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gehad, dient deze voor haar rekening te blijven.
3.9.
Het beroep op wanprestatie is onvoldoende toegelicht en onderbouwd zodat het hof daaraan voorbij zal gaan.
Slotsom
3.10.
De grief treft doel. De door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweren staan aan toewijzing van de vordering niet in de weg. Het hof zal daarom het vonnis vernietigen en de vordering van Proximedia toewijzen conform de in hoger beroep gewijzigde eis. Dit geldt ook voor de door Proximedia gevorderde buitengerechtelijke kosten omdat tegen die vordering, gezien de aanmaningen van Proximedia en het op 5 oktober 2012 aan [geïntimeerde] uitgebrachte deurwaardersexploit, onvoldoende verweer is gevoerd. Het uit deze hoofde door [geïntimeerde] verschuldigde bedrag wordt door het hof vastgesteld op € 477,60.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Proximedia te voldoen een bedrag van € 3.526,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 477,60 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Proximedia begroot op € 538,17 aan verschotten en € 500,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 759,71 aan verschotten en € 632,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, C.A. Joustra en W.A.H. Melissen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.