ECLI:NL:GHAMS:2014:5531

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
200.155.046- 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de toestemming voor verhuizing van de vrouw met haar kinderen naar [woonplaats 3] na de echtscheiding van partijen. De vrouw is op 29 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing werd afgewezen. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de voorwaarden voor de verhuizing te beperken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De vrouw heeft een relatie met haar partner in [woonplaats 3] en stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor hun samenwoning en haar werkgelegenheid. De man betoogt dat de verhuizing het contact met de kinderen zal belemmeren en dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving moeten blijven.

Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders afgewogen. Het belang van de vrouw om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen weegt zwaar, gezien haar langdurige relatie en de betere werkgelegenheid daar. Het hof oordeelt dat de door de vrouw voorgestelde zorgregeling voldoende waarborgen biedt voor het contact tussen de kinderen en de man. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw toestemming te verlenen. Uiteindelijk heeft het hof de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen en hen in te schrijven op de gewenste scholen, waarbij de zorgregeling is vastgesteld.

De beslissing van het hof is dat de vrouw vervangende toestemming krijgt om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen en dat de zorgregeling tussen partijen wordt vastgesteld, waarbij de kinderen gedurende drie weekenden per vier weken bij de man verblijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 23 december 2014
Zaaknummer: 200.155.046/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/152807 / FA RK 14/490
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. de Geest te Heerhugowaard,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [gemeente],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Kuijs te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 29 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 juni 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/152807 / FA RK 14/490.
1.3.
De man heeft op 15 oktober 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 22 oktober 2014 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft op 28 oktober 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 30 oktober 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [A], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.8.
Voorafgaand aan de zitting is [ kind A] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 maart 2005 gehuwd. Hun huwelijk is op 30 november 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 november 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [ kind A] op [geboortedatum 1] en [kind B] op [geboortedatum 2]. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw, evenals [kind C], haar zoon uit een eerdere relatie, die is geboren op [geboortedatum 3].
2.2.
In het echtscheidingsconvenant, dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht, zijn partijen overeengekomen dat [ kind A] en [kind B] twee nachten per week bij de man zijn.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om met [ kind A] en [kind B] naar [woonplaats 3] te verhuizen en [ kind A] op de [school A] te [plaats 1] en [kind B] op de [school B] te [plaats 2] in te schrijven, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar verzoeken alsnog toe te wijzen, al dan niet na benoeming van een bijzondere curator.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij om, indien het hof de verzoeken van de vrouw alsnog toewijst, de toestemming om te verhuizen slechts onder strikte voorwaarden te verlenen, namelijk met bepaling van een frequente zorgregeling waarbij de vrouw een haal- en brengplicht wordt opgelegd dan wel de reiskosten dient te dragen. Indien de vrouw zonder de kinderen wil verhuizen, verzoekt de man de hoofdverblijfplaats van [ kind A] en [kind B] bij hem te bepalen (met een nader te bepalen zorgregeling tussen de kinderen en de vrouw) en de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [ kind A] en [kind B] op nihil te stellen.
3.4.
De vrouw verzoekt het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep om aan de toestemming tot verhuizing voorwaarden te verbinden, toe te wijzen en het verzoek van de man ten aanzien van de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [ kind A] en [kind B] af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Ter ondersteuning van haar verzoeken voert de vrouw aan dat zij sinds begin 2013 een relatie heeft met haar partner [X], die in [woonplaats 3] woont en werkt. Zij wil met hem samenwonen in [woonplaats 3]. Samenwoning in [woonplaats 1] behoort niet tot de mogelijkheden. Van haar partner kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij op en neer reist tussen [woonplaats 1] en [woonplaats 3], gelet op het werk dat hij in [woonplaats 3] doet en de eisen die het werk aan hem stelt. De vrouw heeft bovendien op dit moment een bijstandsuitkering en wil weer werken. De kans op een betaalde baan is in [woonplaats 3] groter dan in [woonplaats 1].
De nieuwe woning die haar partner in februari 2014 heeft gekocht, heeft een tuin en ligt in een rustige buurt nabij het station. De beoogde scholen van de kinderen zijn op fiets- c.q. loopafstand. De kinderen hebben aangegeven graag naar [woonplaats 3] te willen verhuizen. [ kind A] wil bovendien graag naar de [school A] in [plaats 1].
De vrouw realiseert zich dat een verhuizing naar [woonplaats 3] de overeengekomen zorgregeling belemmert. De afstand tussen [woonplaats 3] en de woonplaats van de man is 44 kilometer. Zij stelt daarom voor dat [ kind A] en [kind B] drie weekenden per vier weken alsmede een groter deel dan de helft van de vakanties bij de man zullen verblijven. Het contact tussen de kinderen en de familie van de man zal hierdoor ook niet verminderen. Ook de sportmogelijkheden van de kinderen worden als gevolg van de verhuizing niet kleiner. Ze zitten niet meer op boogschieten, omdat ze dat niet meer wilden. [kind B] voetbalt en kan overstappen naar een voetbalclub in [woonplaats 3], aldus de vrouw.
4.2.
Volgens de man zijn de verzoeken van de vrouw niet toewijsbaar.
Het belang van de kinderen om in een voor hen vertrouwde omgeving op te groeien en een volwaardige band met de man te ontwikkelen, prevaleert boven het belang van de vrouw om met haar partner in [woonplaats 3] te gaan samenwonen. Een verhuizing naar [woonplaats 3] zal het spontane contact tussen de kinderen en de man belemmeren; de man zal worden gereduceerd tot weekendvader. Totdat de voorgenomen verhuizing van de vrouw in december 2013 tot onenigheid tussen partijen leidde, was er veel (spontaan) contact tussen de man en de kinderen op doordeweekse dagen. Gemiddeld overnachtten zij twee à drie keer per week bij de man en zijn echtgenote. Nog steeds gaat de man met [kind B] mee naar voetbal op dinsdag, donderdag en zaterdag. Ook fietsten de kinderen toen regelmatig langs de ouders van de man op tijden dat de man niet de zorg voor hen had.
De door de vrouw voorgestelde uitbreiding van de zorgregeling vormt onvoldoende compensatie. Te vrezen valt bovendien dat de vrouw die niet zal nakomen. Ook is het de vraag of de kinderen het zullen volhouden drie van de vier weekends naar hun vader te gaan. Ook los van de gevolgen voor de omgang, acht de man het niet in het belang van de kinderen dat zij hun vertrouwde woonomgeving, vriendjes, school en sport moeten achterlaten. De man vreest dat [kind B] als gevolg van de verhuizing weer een terugslag in zijn ontwikkeling zal krijgen. Als de vrouw dan toch naar [woonplaats 3] wil verhuizen, pleit de man ervoor dat de vrouw dat pas doet als [kind B] de basisschool heeft afgerond, zodat het risico op een terugval zo klein mogelijk is. De man zou dan bovendien meer vertrouwen hebben in de bestendigheid van de relatie van de vrouw met haar partner, waaraan hij nu twijfelt.
De man ziet niet in waarom de partner van de vrouw niet op en neer kan reizen. De vrouw heeft [ kind A] voorts buiten medeweten van de man ingeschreven op de [school A] in [plaats 1]. De partner van de vrouw ten slotte heeft zijn nieuwe woning in [woonplaats 3] gekocht met het oog op de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [woonplaats 3], terwijl voor die verhuizing geen toestemming was gegeven, aldus de man.
4.3.
De Raad heeft in eerste aanleg aangeboden onderzoek te verrichten. Ter zitting in hoger beroep heeft de Raad medegedeeld dat hij ertoe neigt te adviseren de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw de gevraagde toestemming te verlenen. Kinderen kunnen doorgaans goed omgaan met een verhuizing en de gevolgen daarvan, zoals het contact met de andere ouder, hun familie en vrienden als ook de verandering van woonbuurt, school en sport. Er is, zo begrijpt het hof de Raad, geen aanleiding om aan te nemen dat dit in het onderhavige geval anders zou zijn. Het gaat naar omstandigheden goed met [ kind A] en [kind B], de afstand tussen [woonplaats 3] en de woonplaats van hun vader is relatief beperkt en de uitbreiding van de zorgregeling zoals door de vrouw voorgesteld is ruim genoeg, aldus de Raad.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Het onderhavige geschil tussen partijen gaat over de uitoefening van het gezamenlijk gezag over [ kind A] en [kind B]. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in dit soort geschillen een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van de kinderen staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het gaat dan om enerzijds het belang van de vrouw om met [ kind A] en [kind B] naar [woonplaats 3] te verhuizen en anderzijds het belang van de man om omgang te hebben met [ kind A] en [kind B] op gelijke wijze als thans het geval is en hen in zijn directe omgeving te zien opgroeien.
4.5.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Tijdens hun huwelijk woonden partijen met de kinderen in [plaats 3]. Na hun uiteengaan heeft de vrouw eerst korte tijd met de kinderen bij familie in [plaats 3] verbleven. Daarna is zij met de kinderen naar een woning in [woonplaats 1] verhuisd, gelegen op enige kilometers afstand van de woning van de man en zijn echtgenote in [plaats 3]. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw.
Begin 2013 heeft de vrouw haar huidige partner leren kennen. In de zomer van 2013 heeft zij hem aan de kinderen voorgesteld. De vrouw en haar partner zien elkaar thans meerdere keren per week. Afhankelijk van het werkrooster van haar partner gebeurt dit in [woonplaats 1] of in [woonplaats 3]. Ook de kinderen brengen weekenden in [woonplaats 3] door.
Niet in geschil is dat de communicatie tussen partijen tot eind 2013 goed verliep en dat de kinderen, op basis van een door partijen in onderling overleg overeengekomen omgangsregeling, om de week een weekend bij de man verblijven alsmede (tot voor kort) gedurende een of twee nachten doordeweeks.
Gelet op het hoofdverblijf van de kinderen en de inhoud van de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, moet naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat het zwaartepunt van de opvoeding en verzorging van de kinderen bij de vrouw ligt.
4.6.
Het hof is van oordeel dat het belang van de vrouw om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen, zwaar weegt. Zij heeft reeds geruime tijd een relatie met haar partner, die in [woonplaats 3] woont en werkt. Anders dan de man, ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat de relatie onvoldoende bestendig is. De wens van de vrouw en haar partner om samen te wonen is dus alleszins begrijpelijk. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat samenwonen buiten [woonplaats 3] voor haar partner redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Haar partner werkt al lange tijd bij een bedrijf in [woonplaats 3] waar hij wisselende diensten draait, waaronder regelmatig tweemaal per week een nachtdienst. Voldoende aannemelijk is dat dit aan het reizen van de partner van de vrouw in de weg staat. Gebleken is voorts dat er goede woonruimte beschikbaar is voor de vrouw en de kinderen, in de vorm van de woning van de partner van de vrouw. Aannemelijk is ten slotte dat de mogelijkheden voor de vrouw, die thans een bijstandsuitkering geniet, om betaald werk te vinden, in [woonplaats 3] groter zijn dan in [woonplaats 1].
4.7.
Tegenover voornoemd belang van de vrouw staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen. Het gaat daarbij om het belang van de man om de kinderen in hun directe omgeving te kunnen zien opgroeien en als gezagdragende ouder bij hun verzorging en opvoeding betrokken te blijven, het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te kunnen opgroeien en het belang van de man en de kinderen om de tijd die zij thans met elkaar doorbrengen niet te bekorten. Daarbij moeten ook de mogelijkheid tot spontaan contact tussen de kinderen en de man, buiten de reguliere omgangregeling om, alsmede de begeleiding door de man van [kind B] bij voetbal, in aanmerking worden genomen.
4.8.
De man heeft er terecht op gewezen dat hij door een eventuele verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [woonplaats 3] wordt beperkt in zijn mogelijkheden om in de door hem gewenste mate een aandeel te hebben in de zorg en opvoeding voor de kinderen. Daarmee is zowel een belang van hemzelf als een belang van de kinderen gemoeid.
Naar het oordeel van het hof leidt de door de vrouw gewenste verhuizing er echter niet toe dat de inhoud en frequentie van het contact tussen de kinderen en de man tot een onaanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de door de vrouw voorgestelde uitbreiding van de zorgregeling in voldoende mate tegemoet komt aan de onder 4.7 genoemde belangen van de man en de kinderen om omgang te hebben met elkaar. Dat geldt ook als het spontane contact tussen de man en de kinderen en de begeleiding door de man van [kind B] bij voetbal in aanmerking worden genomen. Het hof ziet, anders dan de man, onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de vrouw de door haar voorgestelde zorgregeling dan wel haar aanbod om de kinderen te halen en te brengen niet zal nakomen. Zij heeft ter zitting nog eens bevestigd dat zij haar voorstel en aanbod gestand zal doen. Ook overigens heeft zij er bij die gelegenheid blijk van gegeven een goed oog te hebben voor het belang van de man en de kinderen tot regelmatige omgang met elkaar. Evenmin deelt het hof de vrees van de man dat de kinderen, en vooral [ kind A], geen zin zullen hebben om in de weekenden naar hem toe te gaan. De onder 1.8 genoemde verklaring van [ kind A] noch het dossier of het ter zitting in hoger beroep verhandelde geven daar aanleiding toe. Het is niettemin een feit van algemene bekendheid dat kinderen, naarmate zij ouder worden, meer zelfstandig bepalen hoe zij hun weekends besteden, maar een dergelijke ontwikkeling kan zich eveneens voordoen indien de kinderen in [woonplaats 1] blijven wonen. Verder is gebleken dat [ kind A] thans zelfstandig met de trein reist, zodat ook hier geen belemmering ligt in de uitvoering van de door de vrouw voorgestelde zorgregeling.
4.9.
Wat de belangen van de kinderen, heeft tevens te gelden dat hun belang is gediend met voortzetting van hun verblijf bij de vrouw. Het zwaartepunt van hun verzorging en opvoeding ligt immers bij haar, zoals hiervoor al is overwogen. Niet gebleken is voorts dat de belangen van de kinderen zich tegen de verhuizing verzetten, zoals de man stelt. Op grond van hetgeen [ kind A] tijdens het onder 1.8 genoemde gesprek heeft verklaard, is voldoende aannemelijk geworden dat zijn voorkeur voor de [school A] in [plaats 1] oprecht is. Gebleken is dat hij deze school dit jaar op de open dag met zijn beide ouders heeft bezocht. Partijen zijn het voorts erover eens dat het thans goed gaat met [kind B] op school. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de vrees van de man dat een schoolwisseling voor [kind B] nadelig zal uitpakken, gerechtvaardigd te achten. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking hetgeen de Raad ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 4.3 is weergegeven. Vast staat dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen. Er bestaat geen grond om eraan te twijfelen dat zij beiden over voldoende veerkracht beschikking om goed met alle wisselingen als gevolg van de verhuizing om te gaan. Ten slotte is niet aannemelijk dat het contact tussen kinderen en de familie van de man zal lijden onder de verhuizing, nu zij drie van de vier weekends bij de man zullen doorbrengen.
4.10.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat, de belangen van de kinderen in aanmerking genomen, het belang van de vrouw om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen zwaarder weegt dan de belangen van de man. Het hof zal de vrouw dan ook vervangende toestemming verlenen om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen, met bepaling van een zorgregeling als hierna te melden. Hetgeen de man voor het overige heeft aangevoerd, is niet voldoende om anders te oordelen. Het hof ziet voorts geen aanleiding om de vervangende toestemming op een later moment te doen ingaan, zoals door de man bepleit.
4.11.
De vrouw heeft voorts verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [ kind A] op de [school A] te [plaats 1] en [kind B] op de [school B] te [plaats 2]. De man heeft weliswaar bezwaren geuit tegen inschrijving van [ kind A] op de [school A], maar zijn bezwaren lijken vooral gebaseerd te zijn op zijn weerstand tegen de verhuizing van de kinderen. Nu hij geen voorstel heeft gedaan voor inschrijving op andere scholen in (de omgeving van) [plaats 2] en niet aannemelijk is geworden dat de scholen waarvoor inschrijving is verzocht, niet geschikt zijn voor de kinderen, zal het hof ook dit verzoek van de vrouw toewijzen.
4.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de vrouw geen belang meer bij benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen, zodat dit verzoek zal worden afgewezen. Ook het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toewijsbaar.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
verleent de vrouw vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats 3];
verleent de vrouw vervangende toestemming om [ kind A] in te schrijven op de [school A] te [plaats 1] en om [kind B] in te schrijven op de [school B] te [plaats 2];
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aldus dat:
  • de kinderen gedurende drie weekenden per vier weken bij de man verblijven van vrijdagmiddag na school tot zondagavond na het eten;
  • de vrouw de kinderen op vrijdag naar de man brengt en hen daar zondagavond weer ophaalt;
  • de kinderen gedurende een groter deel dan de helft van de vakanties bij de man verblijven, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. R.G. Kemmers en mr. L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.