In deze zaak gaat het om de toestemming voor verhuizing van de vrouw met haar kinderen naar [woonplaats 3] na de echtscheiding van partijen. De vrouw is op 29 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing werd afgewezen. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de voorwaarden voor de verhuizing te beperken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De vrouw heeft een relatie met haar partner in [woonplaats 3] en stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor hun samenwoning en haar werkgelegenheid. De man betoogt dat de verhuizing het contact met de kinderen zal belemmeren en dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving moeten blijven.
Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders afgewogen. Het belang van de vrouw om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen weegt zwaar, gezien haar langdurige relatie en de betere werkgelegenheid daar. Het hof oordeelt dat de door de vrouw voorgestelde zorgregeling voldoende waarborgen biedt voor het contact tussen de kinderen en de man. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw toestemming te verlenen. Uiteindelijk heeft het hof de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen en hen in te schrijven op de gewenste scholen, waarbij de zorgregeling is vastgesteld.
De beslissing van het hof is dat de vrouw vervangende toestemming krijgt om met de kinderen naar [woonplaats 3] te verhuizen en dat de zorgregeling tussen partijen wordt vastgesteld, waarbij de kinderen gedurende drie weekenden per vier weken bij de man verblijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.