In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige en de omgangsregeling tussen de man en het kind. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2013, waarin de erkenning van het kind door een derde, [X], werd vernietigd en de man vervangende toestemming werd verleend om het kind te erkennen. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de erkenning van het kind door [X] nietig te verklaren en om omgangsregelingen te treffen.
De rechtbank had de vrouw verplicht om de man op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot het kind en had de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de omgangsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de man vanaf het begin van de zwangerschap op de hoogte was van zijn rol als verwekker en dat hij geen geldige redenen heeft aangevoerd voor het niet eerder aanvragen van erkenning of vervangende toestemming. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet met het oogmerk van de man heeft gehandeld bij de erkenning door [X].
Het hof heeft de verzoeken van de man tot vernietiging van de erkenning en tot verlening van vervangende toestemming afgewezen, maar heeft de informatieplicht van de vrouw jegens de man bevestigd. De beslissing van het hof houdt in dat de man recht heeft op omgang met het kind, en dat de vrouw verplicht is om de man te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind. De beschikking van de rechtbank is op deze punten vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.