In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de heer [appellant 1] en mevrouw [appellante 2] tegen Merrill Lynch International Bank Limited. De appellanten stelden dat Merrill Lynch hen niet naar behoren had gewaarschuwd over de risico's van de oververtegenwoordiging van perpetuele obligaties in hun beleggingsportefeuille, die niet paste bij hun defensieve risicoprofiel. Het hof had eerder een tussenarrest uitgesproken waarin de appellanten waren toegelaten om bewijs te leveren van hun stellingen. Tijdens de procedure werden getuigen gehoord, waaronder medewerkers van Merrill Lynch en de appellanten zelf.
De getuigenverklaringen gaven inzicht in de communicatie tussen de appellanten en de adviseurs van Merrill Lynch. De getuigen verklaarden dat er herhaaldelijk was gewezen op de risico's van de portefeuille, maar dat de appellanten deze waarschuwingen negeerden. Het hof concludeerde dat de appellanten niet in hun bewijsopdracht waren geslaagd. De verklaringen van de getuigen van Merrill Lynch werden als voldoende beschouwd om aan te tonen dat de appellanten op de hoogte waren van de risico's, maar dat zij ervoor kozen om hun beleggingsstrategie niet aan te passen. Het hof oordeelde dat Merrill Lynch niet indringend hoefde te waarschuwen voor de risico's van de perpetuele obligaties, gezien de omstandigheden en de informatie die op dat moment beschikbaar was.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde het de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de adviseur als de cliënt in beleggingsrelaties en de noodzaak voor cliënten om waarschuwingen serieus te nemen.