In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de gebondenheid van appellanten aan de WCAM-overeenkomst in het kader van effectenlease. Appellant 1 had in 2000 en 2001 een effectenleaseovereenkomst met Dexia, die de rechtsopvolger is van Bank Labouchere N.V. en Legio-Lease B.V. De appellanten betwisten de restschuld die volgens Dexia is ontstaan na afloop van de leaseovereenkomsten. Varde Investments, de geïntimeerde, heeft de vordering van Dexia overgenomen en stelt dat appellanten aan hun betalingsverplichtingen gebonden zijn.
Het hof heeft in eerdere arresten, waaronder een van de Hoge Raad, vastgesteld dat Dexia in de relevante periode de benodigde aandelen heeft verworven en behouden. De appellanten hebben echter aangevoerd dat Dexia niet op de juiste wijze aandelen heeft aangekocht en dat de restschuld fictief is. Het hof heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de bevindingen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in twijfel te trekken. De AFM heeft vastgesteld dat Dexia de benodigde aandelen heeft verworven en dat de administraties in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten.
Het hof heeft de grieven van appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Appellanten zijn in het ongelijk gesteld en zijn hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 16 december 2014.