ECLI:NL:GHAMS:2014:5427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.151.020-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en toepasselijk recht op huwelijksvermogensregime

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding is uitgesproken en het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime is vastgesteld. De vrouw is op 20 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 mei 2014. De zaak is op 4 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide advocaten aanwezig waren. De partijen, de vrouw en de man, zijn in 1994 in Portugal gehuwd. De man heeft op 4 mei 2012 in Portugal een verzoek tot echtscheiding ingediend, terwijl de vrouw op 5 juli 2012 een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank Amsterdam heeft ingediend. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 25 september 2013 bepaald dat de behandeling van het verzoek van de vrouw pro forma wordt voortgezet.

In de bestreden beschikking is onder andere bepaald dat de behandeling van het verzoek omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma wordt voortgezet. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de vernietiging van de bestreden beschikking, met de stelling dat het toepasselijke recht op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap Nederlands recht zou moeten zijn, of in ieder geval dat het Portugese recht van toepassing is vanaf de datum van het huwelijk.

Het hof heeft overwogen dat de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep aan de orde, niet kan worden gekwalificeerd als eindbeschikking, maar als tussenbeschikking. Dit betekent dat de vrouw niet-ontvankelijk kan worden verklaard in haar hoger beroep, omdat de bindende eindbeslissing omtrent het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime niet voor hoger beroep vatbaar is. Het hof heeft uiteindelijk beslist dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 11 november 2014
Zaaknummer: 200.151.020/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/521011 / FA RK 12-5492 (LBA LB)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. R. Gardeslen te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 20 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 mei 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/521011 / FA RK 12-5492 (LBA LB).
1.3.
De zaak is op 4 augustus 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de advocaat van de man.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1994 te [plaatsnaam] (Portugal) gehuwd. Bij de bestreden beschikking is (onder meer) de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
De man heeft op 4 mei 2012 in Portugal een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft op 5 juli 2012 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank Amsterdam.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013 is, gelet op de litispendentieregels, bepaald dat de behandeling van het verzoek van de vrouw pro forma wordt voortgezet op 31 maart 2014, waarbij partijen uiterlijk 21 maart 2014 informatie over de stand van zaken in de Portugese procedure(s) dienen over te leggen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de behandeling van het verzoek omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma wordt voortgezet op 4 augustus 2014, waarbij partijen uiterlijk vier weken vóór genoemde datum de in artikel 9.1. van het Procesreglement scheiding genoemde bescheiden dienen te hebben overgelegd, waarna partijen tot tien dagen voor genoemde pro forma datum op de door de wederpartij ingediende stukken kunnen reageren, en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In overweging 2.6.2 van de bestreden beschikking is overwogen:
“Partijen zijn gehuwd [in] 1994 te [plaatsnaam] (Portugal). Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: Verdrag) van toepassing. Partijen hebben de Portugese nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van het Verdrag. Blijkens de onbetwiste stelling van de vrouw is de eerste huwelijksdomicilie van partijen gelegen in Nederland. Nu Portugal een nationaliteitsland is, is op grond van artikel 4 lid 2 sub 2 onder b van het Verdrag het Portugese recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Het Portugese recht kent een beperkte gemeenschap.”
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw, de verdeling van de beperkte gemeenschap vast te stellen naar Nederlands recht, in die zin dat de man wordt veroordeeld om de helft van de waarde van de woning te Portugal, de helft van de saldi van de bankrekeningen en kinderspaarrekening, de helft van de belastingteruggaven 2010, 2011 en 2012 en de helft van het spaarsaldo van de levensverzekering aan de vrouw uit te keren. Voorts heeft zij verzocht de helft van de waarde van de personenauto en de helft van de waarde van de inboedelgoederen die tot het gebruik van de voormalig echtelijke woning hebben gediend, aan haar uit te keren en de voormalig echtelijke woning in [a] aan de man toe te delen zonder nadere verrekening.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat op de verdeling Nederlands recht van toepassing is vanaf de datum van vestiging van partijen in Nederland dan wel dat Portugees recht van toepassing is vanaf de datum van het huwelijk en het Nederlandse recht vanaf het moment dat partijen tien jaar in Nederland wonen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

De ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep
4.1.
Aan de orde is de vraag of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het deel van de beschikking waarbij de rechtbank, in overweging 2.6.2, het Portugese recht van toepassing heeft verklaard op het huwelijksvermogensregime van partijen.
4.2.
Niet in geschil is dat de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep aan de orde, voor wat betreft het dictum geen eindbeschikking is, in die zin dat het geen uitspraak is waarin in het dictum een einde wordt gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde. De bestreden beschikking, voor zover thans aan de orde, is derhalve te kwalificeren als tussenbeschikking. Gelet op artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hoger beroep in dat geval slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Dit laatste is in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken.
4.3.
Beslissingen die niet in het dictum, maar in de overwegingen van een beschikking zijn gegeven, maken een beschikking geen eindbeschikking maar zij binden de rechter bij latere beschikkingen in dezelfde instantie in beginsel wel en worden daarom ‘(bindende) eindbeslissingen’ genoemd (zie HR 23 november 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB3733).
Het hof overweegt dat de in overweging 2.6.2 van de bestreden beschikking genoemde zinsnede, waarin het Portugese recht van toepassing is verklaard op het huwelijksvermogensregime van partijen, weliswaar een definitief karakter heeft en derhalve gekwalificeerd kan worden als ‘bindende eindbeslissing’, maar volgens vaste jurisprudentie heeft de rechter de mogelijkheid om, indien hij dat als gevolg van in het verdere verloop van het geding door partijen overgelegde gegevens c.q. aangevoerde stellingen geraden acht, in zijn eindoordeel op deze overweging terug te komen (zie onder meer HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521).
Indien derhalve in een later stadium van de procedure in eerste aanleg mocht blijken dat de rechtbank bijvoorbeeld van een andere situatie met betrekking tot de woonomstandigheden van partijen is uitgegaan dan feitelijk het geval was, kan dit door de rechtbank worden herzien.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de door de rechtbank gegeven ‘bindende eindbeslissing’ omtrent het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime van partijen een niet voor hoger beroep vatbare beslissing is. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de vrouw niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.