In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], een huurder, en de stichting Woningstichting Rochdale, de verhuurder. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, dat op 21 mei 2012 is gewezen. De zaak betreft de renovatie van de woning die [appellant] huurt van Rochdale. De renovatiewerkzaamheden, die in 2011 plaatsvonden, omvatten onder andere de vervanging van het keukenblok, de toilet en de douche, alsook werkzaamheden aan de gevels. Rochdale had aan [appellant] een vergoeding van € 582,- aangeboden ter compensatie van de overlast die de renovatie met zich meebracht. [appellant] was het echter niet eens met deze vergoeding en vorderde in hoger beroep een bedrag van € 5.350,--, stellende dat de renovatie ingrijpender was dan de werkzaamheden waarvoor de vergoeding was aangeboden.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn aangenomen. Het hof oordeelt dat [appellant] geen aanspraken kan ontlenen aan de Kaderafspraken, omdat hij geen partij is bij deze afspraken. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter dat er geen noodzaak tot verhuizen bestond voor [appellant] tijdens de renovatie, en dat de vordering van [appellant] om een hogere vergoeding te ontvangen, niet kan worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.