ECLI:NL:GHAMS:2014:5415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.115.319/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over renovatiewerkzaamheden en vergoeding

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], een huurder, en de stichting Woningstichting Rochdale, de verhuurder. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, dat op 21 mei 2012 is gewezen. De zaak betreft de renovatie van de woning die [appellant] huurt van Rochdale. De renovatiewerkzaamheden, die in 2011 plaatsvonden, omvatten onder andere de vervanging van het keukenblok, de toilet en de douche, alsook werkzaamheden aan de gevels. Rochdale had aan [appellant] een vergoeding van € 582,- aangeboden ter compensatie van de overlast die de renovatie met zich meebracht. [appellant] was het echter niet eens met deze vergoeding en vorderde in hoger beroep een bedrag van € 5.350,--, stellende dat de renovatie ingrijpender was dan de werkzaamheden waarvoor de vergoeding was aangeboden.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn aangenomen. Het hof oordeelt dat [appellant] geen aanspraken kan ontlenen aan de Kaderafspraken, omdat hij geen partij is bij deze afspraken. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter dat er geen noodzaak tot verhuizen bestond voor [appellant] tijdens de renovatie, en dat de vordering van [appellant] om een hogere vergoeding te ontvangen, niet kan worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.115.319/01
kenmerk rechtbank Amsterdam: CV 11-39994
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 december 2014
inzake

1.[appellant sub 1],

2.
[appellant sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat:
mr. N. de Voste Amsterdam,
tegen:
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. D. de Vrieste Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant] (enkelvoud) en Rochdale genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 21 mei 2012, onder bovenvermeld kenmerk gewezen tussen hem als eiser en Rochdale als gedaagde (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 oktober 2014 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, Rochdale aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en zijn vordering tot betaling van € 5.350,-- alsnog zal toewijzen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Rochdale heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.
Rochdale heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellant] huurt met ingang van 27 november 2003 van Rochdale de woning aan [adres] te [woonplaats], hierna: het gehuurde.
3.1.2
Het gehuurde maakt deel uit van een complex waarin Rochdale medio 2011 een
verbeterproject heeft uitgevoerd.
3.1.3
Als onderdeel daarvan werden in het gehuurde in elk geval het keukenblok, de toilet en
de douche vervangen, inclusief vernieuwing van het tegelwerk. Voorts werden bestaande
(schuif)ramen vervangen door andere ramen (deels dichte ramen en deels kantelramen).
Ook werden werkzaamheden aan de gevels uitgevoerd, waarbij onder meer isolatie werd
aangebracht.
3.1.4
Rochdale heeft bij brief van 16 juni 2010 aan (onder meer) [appellant] medegedeeld dat 76% van de huurders van het complex hebben ingestemd met een voorstel tot uitvoering van bovenbedoeld verbeterproject. Onderdeel van dat voorstel was dat de
huurder een vergoeding van € 582,- ter compensatie van overlast zal ontvangen.
3.1.5
Bij kort geding vonnis d.d. 14 april 2011 heeft de kantonrechter te Amsterdam Van
Lammeren veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat Rochdale de in dat vonnis
genoemde werkzaamheden uitvoert in het gehuurde. Deze maken onderdeel uit van het
hiervoor bedoelde verbeterproject.
3.1.6
Op verzoek van [appellant] heeft Rochdale gedurende vier weken een wisselwoning beschikbaar gesteld, waarbij Rochdale heeft bedongen dat dit niet meebrengt dat [appellant] aanspraak kan maken op een hogere vergoeding. In genoemde periode zijn werkzaamheden uitgevoerd in het gehuurde.
3.1.7
Rochdale heeft een aan [appellant] toekomende vergoeding van € 582,- verrekend
met door [appellant] op grond van bovenbedoeld kort geding vonnis verschuldigde
proceskosten ad € 596,81.
3.1.8
Tussen de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse Stadsdelen, de Amsterdamse
Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam, zijn afspraken
gemaakt over de inhoud van sociale plannen bij sloop en verbetering, bekend onder de
naam ‘Kaderafspraken’.
3.2
Voor zover in hoger beroep van belang heeft [appellant] gevorderd Rochdale te veroordelen tot betaling van € 5.350,--, althans een nader vast te stellen bedrag als vergoeding in verband met de door Rochdale uitgevoerde werkzaamheden. Volgens [appellant] betrof het, gelet op de aard en de duur van de uitgevoerde werkzaamheden, een ingrijpende renovatie, waardoor het gehuurde gedurende ongeveer vier weken onbewoonbaar werd. Op grond van de Kaderafspraken (artikel 2.2) stelt hij daarom aanspraak te maken op een vergoeding van € 5.350,-- omdat de uitgevoerde werkzaamheden in aard en duur omvangrijker waren dan de werkzaamheden als in de Kaderafspraken genoemd onder het bedrag van € 582,--.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met twee grieven.
3.4
Met
grief 1richt [appellant] zich tegen de overweging van de kantonrechter dat – kort samengevat – [appellant] geen aanspraken kan ontlenen aan de onder 3.1.8 bedoelde Kaderafspraken. Volgens [appellant] kan hij wel degelijk aanspraak maken op de daarin vervatte materiële afspraken. De destijds geldende minimale verhuiskostenvergoeding van € 5.350,-- bij renovatie op grond van artikel 11g van het Besluit beheer sociale-huursector komt immers overeen met de in de Kaderafspraken sub 2.2 genoemde ‘eenmalige tegemoetkoming’, aldus [appellant].
3.4.1
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] geen aanspraken kan ontlenen aan de Kaderafspraken, aangezien hij bij die overeenkomst geen partij is. Evenmin bevatten de Kaderafspraken een derdenbeding ten gunste van [appellant], zodat hij ook om die reden geen aanspraak kan maken op de daarin vervatte bedragen. Derhalve heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de vordering van [appellant] zal moeten worden getoetst aan de wet, in het bijzonder artikel 7:220 BW, dat een regeling bevat voor de gedoogplicht van de huurder ten aanzien van dringende reparaties en/of renovatie die de verhuurder wil uitvoeren. De grief faalt.
3.5
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat er voor [appellant] in verband met de renovatie van zijn woning geen noodzaak tot verhuizen bestond en hij dus geen aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in artikel 7:220 lid 5 e.v. BW.
Volgens [appellant] bestond er voor hem wel een noodzaak tot verhuizing, omdat:
(1) het gehuurde gedurende ten minste drie maanden, van april 2011 tot en met juni 2011, verduisterd is geweest;
(2) hij gedurende een periode van ten minste vier weken, van eind mei 2011 tot begin juli 2011, geen gebruik heeft kunnen maken van de keuken;
(3) hij gedurende dezelfde periode van ten minste vier weken geen gebruik heeft kunnen maken van de badkamer en douche;
(4) hij gedurende dezelfde periode van ten minste vier weken geen gebruik heeft kunnen maken van het toilet;
(5) hij gedurende dezelfde periode van ten minste vier weken geen gebruik heeft kunnen maken van de verwarming;
(6) hij gedurende dezelfde periode van ten minste vier weken geen gebruik heeft kunnen maken van stromend water;
(7) tijdens diezelfde periode het gehuurde vol stond met stof;
(8) hij gedurende de periode april 2011 tot en met mei 2012 geluidsoverlast heeft ondervonden, terwijl hij op doktersadvies rust diende te houden aangezien hij lijdt aan epileptische stoornissen.
3.5.1
Het hof oordeelt als volgt. De door [appellant] onder (2) tot en met (6) opgesomde omstandigheden/bezwaren heeft Rochdale reeds in eerste aanleg gemotiveerd betwist, onder overlegging van een op het gehuurde betrekking hebbend planningsoverzicht. Uit dit overzicht blijkt dat het gaat om werkzaamheden op tien werkdagen gedurende een periode van in totaal dertien werkdagen. Daarbij heeft Rochdale aangevoerd dat het toilet gedurende één dag en keuken en douche gedurende zeven dagen niet te gebruiken zijn geweest, waarbij wel een voorziening is getroffen zodat kon worden gekookt, dat water en verwarming aanwezig bleven en [appellant] desgewenst in de betreffende periode gebruik had kunnen maken van de voorzieningen van een in de buurt gelegen andere woning. Aangezien [appellant] tegenover dit gemotiveerde verweer zijn voornoemde bezwaren in beroep niet nader heeft onderbouwd, gaat het hof hieraan voorbij.
3.5.2
Hetzelfde lot treft de door [appellant] onder (1) gestelde verduistering van het gehuurde en onder (8) genoemde geluidsoverlast in combinatie met zijn medische situatie (epileptische stoornissen). Tegenover de gemotiveerde betwisting door Rochdale heeft [appellant], die bij pleidooi in hoger beroep niet in persoon is verschenen, deze bezwaren en persoonlijke omstandigheden niet nader onderbouwd of toegelicht.
3.5.3
Ten slotte legt het enkele bezwaar van [appellant] onder (7) dat het gehuurde tijdens de renovatie vol stond met stof onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Bij het uitvoeren van werkzaamheden als hier aan de orde zal een huurder altijd enige mate van (stof)overlast ondervinden, doch dit betekent niet zonder meer een noodzaak tot verhuizen.
3.5.4
Uit het voorgaande volgt dat er in verband met de renovatie voor Van
Lammeren geen noodzaak tot verhuizen bestond. De grief faalt derhalve.

3.Slotsom

Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis moet worden bekrachtigd. Derhalve behoeven de overige verweren van Rochdale geen bespreking meer. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 666,-- aan verschotten en € 1.896,-- voor salaris, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,-- zonder betekening en € 199,-- ingeval van betekening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, E.M. Polak en K.A. van de Vorst-Glerum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.