ECLI:NL:GHAMS:2014:5400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.153.315/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens ernstige geluidsoverlast door huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin zij werd veroordeeld tot ontruiming van haar huurwoning vanwege langdurige en ernstige geluidsoverlast. De zaak is gestart met een dagvaarding op 17 juli 2014, waarbij [appellante] in hoger beroep ging tegen een vonnis van 23 juni 2014, waarin de stichting Woningstichting Rochdale als eiseres was opgetreden. Rochdale had de huurovereenkomst met [appellante] willen beëindigen en stelde dat zij al jarenlang ernstige overlast veroorzaakte voor haar omwonenden. De kantonrechter had de vordering van Rochdale toegewezen, wat leidde tot de ontruiming van de woning van [appellante].

In hoger beroep heeft [appellante] betwist dat zij de overlast heeft veroorzaakt en heeft zij de beslissing van de kantonrechter bestreden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was van de overlast, waaronder verklaringen van buren en registraties van de politie. Het hof oordeelde dat [appellante] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet was nagekomen en dat Rochdale een spoedeisend belang had bij de ontruiming. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders om overlast voor omwonenden te voorkomen en de mogelijkheden voor verhuurders om juridische stappen te ondernemen bij ernstige overlast. Het hof heeft de ontruimingstermijn van twee weken als redelijk beoordeeld, gezien de ernst van de situatie en het belang van de omwonenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.153.315/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3072623\KK EXPL 14-835
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 december 2014
(bij vervroeging)
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. S. Hulsman te Amsterdam,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Rochdale genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 17 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2014, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen Rochdale als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Rochdale zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten. Rochdale heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.17 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen die feiten neer op het volgende.
i. Rochdale verhuurt aan [appellante] sinds 1 februari 2008 een etagewoning in Amsterdam. Daaraan voorafgaand werd die woning sinds september 2006 door [appellante] bewoond op basis van een huurovereenkomst op naam van HVO Querido.
ii. In artikel 8 van de op de huurovereenkomst toepasselijke Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte is bepaald dat [appellante] het gehuurde als een goed huurder dient te gebruiken en ervoor dient te zorgen dat zij geen overlast of hinder veroorzaakt aan omwonenden.
iii. In de periode tussen 22 september 2009 tot en met 7 april 2014 zijn betreffende het adres van het gehuurde door de politie in totaal 31 registraties opgenomen, waarvan een groot aantal ziet op het veroorzaken van (geluids)overlast door [appellante].
iv. Op 24 september 2012 is bij het Meldpunt Zorg en Overlast melding gemaakt van extreme overlast op het adres van het gehuurde.
v. Bij brief van 17 april 2014 heeft Rochdale aan [appellante] kenbaar gemaakt dat zij de huurovereenkomst wenst te beëindigen. Rochdale heeft daarbij aangeboden vervangende woonruimte aan [appellante] ter beschikking te stellen als [appellante] de huurovereenkomst uiterlijk op 29 april 2014 zou opzeggen en zich zou aanmelden bij Arkin, Jellinek, Mentrum of GGZ. [appellante] heeft dit voorstel niet aanvaard.
vi. Bij brief van 13 mei 2014 heeft het Meldpunt Zorg en Overlast bericht te hebben besloten de interventies vanuit het Meldpunt te beëindigen.

3.Beoordeling

3.1
In dit kort geding vordert Rochdale - kort gezegd - dat [appellante] wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Aan deze vordering heeft zij, samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst doordat zij haar omwonenden, allen huurders van Rochdale, al jarenlang ernstige overlast aandoet. Rochdale stelt spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van de vordering tot ontruiming in kort geding omdat zij niet langer mag aanvaarden dat het woongenot van haar omwonende huurders zo ernstig wordt aangetast.
3.2
[appellante] heeft betwist de gestelde overlast te hebben veroorzaakt en de vordering van Rochdale bestreden.
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van Rochdale toegewezen. De ontruiming heeft inmiddels plaatsgevonden.
3.4
Met haar eerste grief bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat Rochdale door het overleggen van gedetailleerde verklaringen van buren en voormalige buren, registraties uit het politiesysteem en de verklaring van het Meldpunt Zorg en Overlast voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] structureel (geluids)overlast veroorzaakt, dat niet aannemelijk is geworden dat de omwonenden samenspannen tegen [appellante] en dat hun verklaringen worden ondersteund door de politiemutaties.
3.5
Aan het oordeel van de kantonrechter liggen, naast de hiervoor genoemde verklaring van het Meldpunt Zorg en Overlast en de overige mutaties in de politieregistratie, in het bijzonder de volgende verklaringen en rapportages ten grondslag:
- een mutatierapport van de politie Amsterdam-Amstelland van 10 december 2012, waarin is gerelateerd dat politiefunctionarissen die dag na een melding van geluidsoverlast naar het adres van het gehuurde zijn gegaan, op straat [appellante] al hoorden schreeuwen en vervolgens hoorden dat in het gehuurde muziek hard werd aangezet en weer uitgezet en dat [appellante], nadat ze de politiefunctionarissen na lang aankloppen had binnengelaten, verklaarde dat dezen haar hadden gewekt uit een diepe slaap;
- een mutatierapport van de politie Amsterdam-Amstelland van 10 maart 2014, waarin is gerelateerd dat politiefunctionarissen op 6 maart 2014 twee keer het gehuurde hebben bezocht naar aanleiding van meldingen van geluidsoverlast en door de deur heen harde muziek hebben gehoord. Bij beide gelegenheden weigerde [appellante] de politiefunctionarissen binnen te laten;
- een e-mail van 1 april 2014 van de politie aan de wijkagent, waarin is gerelateerd dat die avond tweemaal een melding is gedaan van geluidsoverlast vanuit het gehuurde en de politie de tweede keer harde muziek heeft gehoord en met een machtiging is binnengetreden in de woning om de apparatuur in beslag te nemen, waarbij [appellante] heeft getracht van het balkon te springen;
- een schriftelijke verklaring van een bovenbuurvrouw van [appellante] van 5 mei 2014, inhoudende dat zij de afgelopen jaren zeer regelmatig geluidsoverlast heeft ondervonden van [appellante], onder meer in de vorm van schreeuwen en harde muziek en het sturen van briefjes met ongefundeerde aantijgingen;
- een schriftelijke verklaring van een andere bovenbuurvrouw van [appellante] van 3 mei 2014, inhoudende dat zij in de vier maanden dat zij boven [appellante] woont, veel overlast van haar heeft ondervonden, onder meer in de vorm van schreeuwen en harde muziek en het bestoken van deze buurvrouw met briefjes en een voortdurende vraag om aandacht;
- een schriftelijke verklaring van de onderbuurman van [appellante] van 3 mei 2014, inhoudende dat [appellante] overlast veroorzaakt onder meer in de vorm van harde muziek en het opzetten van buren tegen elkaar door ongefundeerde aantijgingen;
- schriftelijke verklaringen van twee voormalige omwonenden, inhoudende dat zij veel (geluids)overlast van [appellante] hebben ondervonden.
3.6
Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen komt naar voren dat [appellante] haar buren al sinds lange tijd ernstige overlast aandoet en weigerachtig is dat te onderkennen, laat staan daarvoor hulp te aanvaarden. In plaats van hulp te zoeken beticht zij haar bovenbuurvrouw van een complot tegen haar. De verklaringen van de buren vinden in ruime mate bevestiging in de verklaringen van voormalige buren en de eigen waarnemingen van de politie.
3.7
In de toelichting op de eerste grief betoogt [appellante] dat zij juist heeft geprobeerd zo min mogelijk geluid te maken en dat haar buren om het minste of geringste de politie bellen. Gelet echter op hetgeen de politie zelf vanuit de woning heeft waargenomen aan geschreeuw en luide muziek kan het hof aan dat betoog geen geloof hechten. Het betoog lijkt veeleer een manifestatie te zijn van de tegen de klippen op ontkennende houding van [appellante] die ook uit de verslagen van de politie blijkt en die voor het Meldpunt Zorg en Overlast kennelijk reden was de interventie te staken. Met een eventuele gehorigheid van het gehuurde heeft [appellante], anders dan zij kennelijk meent, in haar gedrag rekening te houden.
3.8
De door [appellante] zelf overgelegde verklaringen kunnen het hof niet op andere gedachten brengen. Geen van die verklaringen is afkomstig van een omwonende. Het feit dat [appellante] tijdens de korte contacten die zij gedurende enige maanden in haar woning heeft gehad met een zorgverlenende instelling, geen geluidsoverlast veroorzaakte, zegt niet veel, evenmin als de omstandigheid dat [appellante] kennelijk geliefd was bij enkele buurtbewoners die niet direct onder of boven haar woonden.
3.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de eerste grief niet slaagt.
3.1
De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] voldoende kansen heeft gehad om haar gedrag aan te passen, maar daartoe niet bereid is, alsmede tegen het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat Rochdale [appellante] onder druk heeft gezet om het onder 2.v. genoemde voorstel te aanvaarden. In de toelichting op deze grief voert [appellante] aan dat zij alles in het werk heeft gesteld om haar buren tegemoet te komen, echter zonder resultaat. Ook heeft Rochdale haar volgens haar wel degelijk onder druk gezet om het voorstel te aanvaarden. Zij meent ook dat het te ver gaat om haar te dwingen hulpverlening te aanvaarden, aangezien zij niet verslaafd is.
3.11
Hiervoor is al uiteen gezet op welke gronden het hof voldoende aannemelijk acht dat [appellante] zonder dat zelf te willen onderkennen haar buren ernstige overlast bezorgt. Het hof verwijst daarnaar. Eveneens juist is het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] voldoende kansen heeft gekregen haar leven te beteren, maar die niet heeft gegrepen. In het midden kan blijven of Rochdale [appellante] onder druk heeft gezet om haar voorstel te aanvaarden. [appellante] heeft dat voorstel afgewezen, dus de kwestie is irrelevant. Overigens zou het hof het goed hebben kunnen begrijpen als Rochdale een zekere druk zou hebben uitgeoefend, in een poging om te voorkomen dat een procedure als de onderhavige, met alle gevolgen van dien, zou moeten worden gevoerd. Dat [appellante] enige vorm van hulpverlening nodig heeft, acht het hof evident, gelet op het gedrag dat zij vertoont en haar door haarzelf geschetste traumatische levenservaringen.
3.12
Ook de tweede grief faalt derhalve.
3.13
De derde grief heeft betrekking op de vraag hoe aannemelijk het is dat de bodemrechter een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zou toewijzen en op het spoedeisend belang van Rochdale. Volgens [appellante] heeft zij zich gedragen zoals een goed huurder betaamt en had Rochdale geen spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering. Voorts acht zij de ontruimingstermijn van twee weken onredelijk kort.
3.14
Het hof is voorshands van oordeel dat [appellante] door structureel ernstige geluidsoverlast te veroorzaken en haar omwonenden ook anderszins te tergen, is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst in een mate die ontbinding van de huurovereenkomst, met haar gevolgen, rechtvaardigt.
Bij haar vordering tot ontruiming in kort geding heeft Rochdale ook een spoedeisend belang, nu door het gedrag van [appellante] het woongenot van de omwonenden al gedurende langere tijd ernstig is aangetast. Het feit dat de beide bovenbuurvrouwen, na een onopgehelderde brandstichting, niet meer in hun woningen durfden te verblijven uit angst voor (het gedrag van) [appellante] spreekt in dit verband boekdelen, waarbij in het midden kan blijven of [appellante] die brand heeft gesticht. Terecht rekent Rochdale het tot haar taak het woongenot van de omwonenden op korte termijn te herstellen. Een ontruimingstermijn van twee weken acht het hof in dit verband niet te kort.
3.15
Ook de derde grief mist dus doel.
3.16
De vierde en laatste grief is een slotgrief zonder zelfstandige betekenis, die het lot van de overige grieven deelt.
3.17
Alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [appellante] de kosten van het hoger beroep dragen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 704,= aan verschotten en € 894,= voor salaris en op € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.