In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de schorsing van een concurrentie- en relatiebeding. De zaak betreft de besloten vennootschap Meiboom Aerosol Adhesives B.V. (hierna: Meiboom) en een voormalig werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De werknemer was in dienst bij Meiboom van 30 mei 2011 tot 30 mei 2013, met een concurrentiebeding dat hem verbood om gedurende twaalf maanden na het einde van zijn dienstverband bij een concurrerende onderneming in dienst te treden. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft de werknemer verzocht om toestemming om bij een concurrent, Canect, in dienst te treden, wat door Meiboom werd geweigerd. De werknemer heeft vervolgens in eerste aanleg de schorsing van het concurrentie- en relatiebeding gevorderd, wat door de voorzieningenrechter werd toegewezen. Meiboom ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof overweegt dat de voorzieningenrechter terecht het concurrentiebeding heeft geschorst, gezien de omstandigheden van het geval, waaronder de korte duur van het dienstverband van de werknemer en het feit dat hij geen toegang had tot gevoelige bedrijfsinformatie. Het hof verwacht dat de bodemrechter de duur van het concurrentiebeding zal beperken tot de periode die inmiddels is verstreken sinds het einde van de arbeidsovereenkomst, wat bijna negen maanden is. De grieven van Meiboom tegen de beslissing van de voorzieningenrechter falen, en het hof bevestigt de schorsing van het relatiebeding voor de niet-gespecificeerde relaties.
De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in eerste aanleg worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, behoudens de beslissing over de proceskosten, die wordt vernietigd en opnieuw wordt vastgesteld. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.