In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2014. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van een inbraak in een woning in Amstelveen op 1 oktober 2013. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte zou hebben verricht in het kader van deze inbraak, waaronder het betreden van de woning en het manipuleren van het slot van de balkondeur. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 september 2014 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak.
Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten en getuigen in overweging genomen. De medeverdachten verklaarden dat de verdachte niet op de hoogte was van hun voornemen tot inbraak, wat de verdediging van de verdachte versterkte. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de enkele aanwezigheid van de verdachte niet voldoende was om hem als medepleger aan te merken. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan door te verklaren dat niet bewezen is dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Tevens is gelast dat de in beslag genomen voorwerpen bewaard blijven ten behoeve van de rechthebbende. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij mr. Kuiper niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.