ECLI:NL:GHAMS:2014:5315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
23-001643-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 maart 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van mishandeling van een persoon, te weten [slachtoffer], op of omstreeks 30 augustus 2011 te Muiden. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk vastpakken van de linkerarm van het slachtoffer, het naar buiten draaien van die arm, en het duwen tegen de borst van het slachtoffer, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, overtuigend geacht, ondanks de ontkenning van de verdachte. De verklaringen van de aangever en getuigen werden als geloofwaardig beschouwd, terwijl de verklaring van de verdachte niet in overeenstemming was met de feiten zoals vastgesteld door de verbalisanten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De straf die door de politierechter was opgelegd, bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een geldboete van 300 euro. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een hogere geldboete van 340 euro geëist. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden in overweging genomen en heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een geldboete van 300 euro en 6 dagen hechtenis, met inachtneming van de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-001643-13
datum uitspraak: 9 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-290100-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2014 en 25 september 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2011 te Muiden, in elk geval in Nederland opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), bij zijn (linker)arm heeft vastgepakt en/of die (linker)arm naar buiten heeft gedraaid en/of daarbij met zijn, verdachtes hand tegen de borst van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of aan de (linker)arm van die [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Nadere bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting hoger beroep aangevoerd dat de feitelijke toedracht is geweest zoals hij heeft beschreven in zijn in eerste aanleg overgelegde schriftelijke verklaring, die erop neerkomt dat hij [slachtoffer] niet tot stoppen heeft gedwongen, maar dat [slachtoffer] achter hem aan is gekomen en dat van mishandeling geen sprake is geweest.
Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring van de verdachte. De lezing van de verdachte is niet alleen in tegenspraak met de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] , maar ook met het proces-verbaal van bevindingen van de ter plaatse als eerste gearriveerde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Dit geldt in het bijzonder ook voor zover dat proces-verbaal inhoudt als de tegenover een van hen afgelegde verklaring van verdachte dat hij vond dat [slachtoffer] zich gevaarlijk gedroeg en ‘besloot achter [slachtoffer] aan te gaan om hem dit persoonlijk te vertellen.’ Die uit de mond van verdachte opgetekende verklaring sluit aan bij en ondersteunt daardoor de lezing van de gebeurtenissen die [slachtoffer] en [getuige] hebben gegeven. Deze verklaringen worden voorts ondersteund door het feit dat verbalisant [verbalisant 1] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard dat hij van later ter plaatse gekomen collega’s hoorde dat vanuit de auto van [slachtoffer] het noodnummer 112 is gebeld. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verklaringen van de beide ter zitting in hoger beroep gehoorde verbalisanten consistent zijn en aansluiten bij hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. Tot slot merkt het hof op dat het geen aanknopingspunt ziet dat steun zou kunnen bieden aan de stelling van de verdachte dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een meinedig proces-verbaal zouden hebben opgemaakt en ter terechtzitting in hoger beroep meinedig zouden hebben verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2011 te Muiden opzettelijk mishandelend [slachtoffer] bij zijn linkerarm heeft vastgepakt en die linkerarm naar buiten heeft gedraaid en daarbij met zijn, verdachtes, hand tegen de borst van die [slachtoffer] heeft geduwd en aan de linkerarm van [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete ter hoogte van 300 euro subsidiair 6 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 340,00 subsidiair 6 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medeweggebruiker. Hoewel de fysieke gevolgen van het bewezen verklaarde feit voor het slachtoffer beperkt zijn gebleven, acht het hof het handelen van verdachte gelet op de context waarbinnen dat plaatsvond en het weggedrag van de verdachte dat eraan vooraf is gegaan ernstig. De verdachte heeft het slachtoffer op een afrit ingehaald en tot stoppen gedwongen. De verdachte heeft op een agressieve wijze opgetreden en heeft hierbij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Bij het bepalen van de straf heeft het hof acht geslagen op het feit dat de zaak geruime tijd in beslag heeft genomen en dat de verdachte de afgelopen 3 jaar reeds als een proeftijd heeft ervaren. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2014 is de verdachte weliswaar eerder onherroepelijk veroordeeld, maar dat is meer dan tien jaar geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking (2132 5420 0078 2219).
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. de Greeve en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2014.
Mr. Kuiper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]