ECLI:NL:GHAMS:2014:523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
200.138.287-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding met betrekking tot een koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 4 november 2013, betrof een kort geding waarin [geïntimeerde] als eiser optrad en [appellant] als gedaagde. [Appellant] heeft op 28 november 2013 hoger beroep ingesteld en twaalf grieven aangevoerd. Tevens heeft hij een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen. [Appellant] stelde dat hij niet in staat was om aan het vonnis te voldoen en dat er een restitutierisico bestond, aangezien [geïntimeerde] in het buitenland woonachtig was.

Het hof heeft de incidentele vordering beoordeeld en vastgesteld dat schorsing van de tenuitvoerlegging alleen mogelijk is indien deze misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis. De argumenten van [appellant] dat de voorzieningenrechter onredelijk had geoordeeld, werden door het hof niet overtuigend geacht. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] een voldoende belang had bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, ondanks de gestelde restitutierisico's van [appellant].

Desondanks heeft het hof de subsidiaire vordering van [appellant] tot zekerheidsstelling toegewezen. Het hof bepaalde dat [geïntimeerde] voldoende zekerheid moest stellen voor de bedragen die hij uit hoofde van de executie van het vonnis zou ontvangen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.138.287/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/550507/KG ZA 13-1178
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2014
inzake
[appellant],
wonend te [land],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. A. Kara te Maastricht,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [plaats], [staat] ([land], hierna: [land]),
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. N.C. Limberger te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 28 november 2013 in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaaknummer gewezen vonnis in kort geding van 4 november 2013 tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde. Op de eerstdienende dag heeft [appellant] overeenkomstig voormeld exploot twaalf grieven aangevoerd, producties overgelegd, verzocht om behandeling van de zaak als spoedappel en geconcludeerd als aan het slot van die dagvaarding vermeld. Daarnaast heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld, primair strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen, en subsidiair tot veroordeling van [geïntimeerde] tot het stellen van zekerheid tot het bedrag waartoe [appellant] bij het bestreden vonnis is veroordeeld, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Bij rolbeslissing van 10 december 2013 is het verzoek van [appellant] tot behandeling van de zaak als spoedappel door de rolraadsheer afgewezen.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, met conclusie dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn primaire en subsidiaire incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor arrest in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis is [appellant] veroordeeld om (i) conform artikel 4 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) met betrekking tot de woning van [geïntimeerde] te Amstelveen (hierna: de woning) bij de notaris een bedrag van € 50.000,- als waarborgsom te storten, dan wel een bankgarantie voor het genoemde bedrag te stellen, (ii) de in artikel 3 van de koopovereenkomst genoemde koopprijs van € 500.000,- en overige kosten, rechten en belastingen conform genoemd artikel bij het ondertekenen van de leveringsakte te voldoen, een en ander onder verrekening van de mogelijk betaalde waarborgsom, (iii) op grond van artikel 13.3 van de koopovereenkomst aan [geïntimeerde] € 1.500,- per dag te betalen vanaf 1 juni 2013 tot aan de dag der algehele nakoming van het in artikel 4, eerste dan wel tweede lid, van de koopovereenkomst bepaalde en (iv) aan [geïntimeerde] een bedrag van € 599,34 aan beslagkosten te voldoen, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten alsmede de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vorderingen heeft [appellant] - samengevat -
aangevoerd dat de voorzieningenrechter buiten de wet is getreden en de veroordelingen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van in totaal ruim € 724.000,- niet, althans onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat zijn belang bij behoud van de bestaande situatie dient te prevaleren boven het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen. Volgens [appellant] kan hij onmogelijk aan het bestreden vonnis voldoen en zal, indien en voor zover hij daaraan wel zal (kunnen) voldoen, een restitutierisico ontstaan omdat [geïntimeerde] thans in [land] woonachtig is, zich (daarom) gemakkelijk aan een (eventuele) bodemprocedure in Nederland zal kunnen onttrekken en de woning het enige vermogensbestanddeel van [geïntimeerde] in Nederland is waarop verhaal voor [appellant] mogelijk zal zijn. [geïntimeerde] heeft bovendien geen voldoende zwaarwegend belang bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, omdat hij nog steeds eigenaar is van de woning die, naar eigen zeggen, nog evenveel of zelfs meer waard is dat ten tijde van de verkoop daarvan aan [appellant], aldus steeds [appellant].
2.3
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Anders dan [appellant] heeft betoogd, is niet gebleken dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter [appellant] - kort gezegd - bij voorlopige voorziening heeft veroordeeld tot afname van de woning kan, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet tot die conclusie leiden. Dat de veroordelingen bij het bestreden vonnis volgens [appellant] onredelijk en onevenredig zijn, omdat de vraag of [appellant] de woning al dan niet kon financieren de kern van het geschil betreft, maakt het voorgaande niet anders, evenmin als de omstandigheid dat de voorzieningenrechter wist of had moeten weten dat [appellant] niet aan het bestreden vonnis zou kunnen voldoen, wat daar verder ook van zij. Geen van de andere in dit verband door [appellant] geponeerde stellingen kunnen voorts leiden tot het oordeel leiden dat sprake is van een situatie als hiervoor in 2.4 bedoeld. [appellant] heeft evenmin (voldoende) concreet onderbouwd dat na het vonnis zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis klaarblijkelijk een (financiële) noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. Ten aanzien van het door [appellant] gestelde restitutierisico geldt voorts dat, hoewel het hof wel wil aannemen dat daarvan sprake is (zie hierna 2.7), dit op zichzelf onvoldoende is voor een toewijzing van de primaire incidentele vordering. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de voorzieningenrechter kennelijk de aanwezigheid van een voldoende spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij de veroordeling van [appellant] tot betaling van de in het bestreden vonnis genoemde bedragen heeft aangenomen en bovendien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard ondanks het feit dat [appellant] zich op het ook thans door hem gestelde restitutierisico heeft beroepen.
2.6
Uit het vorenstaande volgt dat de primaire incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden afgewezen.
2.7
Het hof ziet evenwel aanleiding de subsidiaire incidentele vordering tot zekerheidsstelling op de hierna te bepalen wijze toe te wijzen, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat een aanzienlijk restitutierisico voor [appellant] bestaat. Immers, [appellant] heeft onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] thans in [land] woonachtig is en na overdracht van de woning geen bekende vermogensbestanddelen in Nederland heeft waarop eventueel verhaal mogelijk zal zijn. [appellant] heeft in de gegeven omstandigheden, afgezet tegen het belang van [geïntimeerde] bij (een onbeperkte) tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voordat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen, voldoende belang bij zekerheidsstelling door [geïntimeerde].
2.8
Het hof zal de subsidiaire incidentele vordering derhalve toewijzen, in zoverre dat [geïntimeerde] zekerheid dient te stellen voor alle bedragen die hij uit hoofde van een tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis vanaf heden van [appellant] zal ontvangen. [geïntimeerde] wordt geacht hieraan te hebben voldaan indien hij bedoelde bedragen op een (geblokkeerde) derdengeldrekening van een door [appellant] aan te wijzen te goeder naam en faam bekendstaand gerechtsdeurwaarderskantoor stort of doet storten en bedoelde bedragen op die rekening blijven staan totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen. [appellant] dient bedoeld gerechtsdeurwaarderskantoor hiertoe deugdelijk te instrueren.
2.9
De beslissing met betrekking tot de proceskosten van dit incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.1
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
bepaalt dat [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] genoegzame zekerheid stelt voor alle bedragen die hij uit hoofde van de executie van het bestreden vonnis van 4 november 2013 vanaf heden van [appellant] zal ontvangen, waaraan [geïntimeerde] wordt geacht te hebben voldaan indien hij deze bedragen stort of doet storten op een (geblokkeerde) derdengeldrekening van een door [appellant] aan te wijzen te goeder naam en faam bekendstaand gerechtsdeurwaarderskantoor en bedoelde bedragen op die rekening blijven staan totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen;
bepaalt dat [appellant] bedoeld gerechtsdeurwaarderskantoor hiertoe deugdelijk instrueert;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 18 maart 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2014.