ECLI:NL:GHAMS:2014:5165
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- M.L.D. Akkaya
- G.C. Makkink
- E.J. Rotshuizen
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank
In deze zaak gaat het om de toelating van appellanten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, nadat hun verzoek door de rechtbank Amsterdam was afgewezen. Appellanten, een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is getrouwd, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen het vonnis van 13 oktober 2014. De rechtbank had geoordeeld dat de schulden van appellanten niet te goeder trouw waren ontstaan, maar het hof oordeelt anders. Tijdens de zitting op 2 december 2014 hebben appellanten hun situatie toegelicht, waarbij zij aangaven dat de financiële problemen zijn ontstaan door het verlies van de fulltime baan van appellant sub 1 in juni 2010. Dit leidde tot een daling van het gezinsinkomen onder het bijstandsniveau, waardoor zij niet meer in staat waren om hun vaste lasten te betalen en hun schulden te voldoen. Appellanten hebben sindsdien stappen ondernomen om hun situatie te verbeteren, waaronder het aflossen van hun schulden en het zoeken van professionele hulp voor hun financiële en psychische problemen.
Het hof heeft vastgesteld dat de schuld aan het CJIB van € 2.003 inmiddels volledig is voldaan en dat er geen openstaande vorderingen meer zijn. Het hof wijst erop dat de rechtbank ten onrechte de verzoeken van appellanten niet individueel heeft beoordeeld. De enkele omstandigheid dat appellanten in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, betekent niet automatisch dat de afwijzing van het verzoek van de ene echtgenoot ook geldt voor de andere. Het hof concludeert dat appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Daarom wordt het bestreden vonnis vernietigd en worden appellanten alsnog toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.