ECLI:NL:GHAMS:2014:5153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
200.150.746-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar het buitenland van kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing naar het buitenland van de kinderen van partijen. De man en de vrouw zijn in 2001 gehuwd en hebben samen twee kinderen, geboren in 2006 en 2009. De rechtbank Amsterdam heeft op 18 december 2013 de echtscheiding uitgesproken. De kinderen verblijven sinds maart/april 2014 bij de vrouw in Frankrijk. De vrouw heeft op 19 maart 2014 een verzoek ingediend om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen, waarop de rechtbank toestemming heeft verleend. De man is hiertegen in hoger beroep gegaan.

Tijdens de zitting op 8 september 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd. De man verzoekt primair om de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De vrouw verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek te gelasten naar de huidige situatie van de kinderen en de zorgregeling. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen op bepaalde data bij de man verblijven.

De beslissing van het hof houdt in dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek moet verrichten naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De vrouw is verantwoordelijk voor de reiskosten van de zorgregeling, terwijl de man zijn eigen kosten moet dragen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot het onderzoek is afgerond, met een verzoek aan de Raad om het hof tijdig te informeren over de uitkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 11 november 2014
Zaaknummer: 200.150.746/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/554649/FA RK 13-8935
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [a] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G. Raap te Almere,
tegen
[de vrouw] ,
verblijvende te [b] (Frankrijk),
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N.D. 't Zand te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant in principaal hoger beroep, tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 13 juni 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 maart 2014 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/554649/ FA RK 13-8935.
1.3.
De vrouw heeft op 25 juli 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 4 augustus 2014 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 2 september 2014 nadere stukken ingediend. De man heeft hier bij brief van 3 september 2014 op gereageerd.
1.6.
De zaak is op 8 september 2014 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.150.301/01 ter terechtzitting behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw;
- de heer A. Vogel, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.8.
Na de behandeling ter zitting hebben partijen nog stukken ten behoeve van de vaststelling van een voorlopige omgangsregeling aan het hof gezonden. Van de zijde van de vrouw zijn op 29 september 2014 en 30 september 2014 brieven ontvangen dienaangaande. De man heeft hierop bij brief van 9 oktober 2014 gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Tussen partijen is door de rechtbank Amsterdam op 18 december 2013 de echtscheiding uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] [in] 2006 en [kind 2] [in] 2009 (hierna tezamen: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven sinds maart/april 2014 bij de vrouw in Frankrijk.
2.2.
Bij beschikking van 9 januari 2013 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover van belang, bepaald:
- dat de kinderen met onmiddellijke ingang aan de vrouw worden toevertrouwd;
- dat de zorg- en opvoedingstaken met ingang van heden aldus tussen partijen worden verdeeld, dat de man de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdagavond 17:00 uur tot maandagochtend 9:00 uur bij zich heeft.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen. Voorts is :
- een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij zich heeft;
- bepaald dat de kinderen en de vader op onderling af te stemmen tijdstippen contact met elkaar mogen hebben via Skype, email en telefoon;
- bepaald dat de moeder alle reiskosten voor de internationale zorgregeling voor haar rekening neemt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De bestreden beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij met de kinderen in Frankrijk mag gaan wonen. Deze beschikking is voorts gegeven op het verzoek van de man om primair het verzoek van de vrouw af te wijzen en subsidiair de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, alsmede op zijn zelfstandige verzoeken te bepalen dat:
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen alleen bij de vrouw wordt bepaald, zolang zij in [a] woonachtig is;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen wekelijks van donderdagavond tot maandagochtend bij de man verblijven, evenals de helft van de schoolvakanties en feestdagen;
- voornoemde zelfstandige verzoeken van de man voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair te bepalen dat het inleidend verzoek van de vrouw wordt afgewezen. Subsidiair verzoekt de man, voor zover het inleidend verzoek van de vrouw in hoger beroep wordt toegewezen, de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Voorts verzoekt de man het hof te bepalen dat:
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen alleen bij de vrouw is, zolang zij in [a] woonachtig is, en voor zover de vrouw niet in [a] woonachtig is, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn;
- als zorgregeling zal gelden dat de kinderen wekelijks van donderdagavond tot maandagochtend bij de man verblijven, evenals de helft van alle schoolvakanties en feestdagen;
- de beschikking voor wat betreft de verzoeken van de man voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
Daarnaast wenst de man veroordeling van de vrouw tot voldoening van
een dwangsom van €500,- per keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt.
3.3.
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, in principaal appel de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen. Bij vonnis van 15 april 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam is, voor zover van belang, de vrouw veroordeeld om met de kinderen in [a] , althans in Nederland, te verblijven zolang de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2014 niet in kracht van gewijsde is gegaan en aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- per dag dat de vrouw nalaat aan voormelde veroordeling te voldoen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw voornoemde dwangsom op te heffen of te matigen.
3.4.
De man verzoekt in het incidenteel appel van de vrouw, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof volgt – zoals reeds in het onder 1.6 genoemde proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 8 september 2014 is vastgelegd – het advies van de Raad om een raadsonderzoek omtrent de huidige situatie van de kinderen alsmede de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de invulling van de contacten tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder te gelasten.
4.2.
Overeenkomstig het aanbod van de Raad ter zitting, wordt de Raad gelast een onderzoek te verrichten naar de huidige situatie van de kinderen in Frankrijk, hun hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. In dit onderzoek dienen in ieder geval de volgende vragen te worden beantwoord:
- Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de minderjarige kinderen?
- Hoe dient de zorgregeling met de niet-verzorgende ouder qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarige kinderen, vormgegeven te worden?
De behandeling van de zaak zal, in afwachting van de rapportage van de Raad, worden aangehouden. Voorts zal het hof, in afwijking van hetgeen in het onder 1.6. genoemde proces-verbaal staat vermeld, uit praktische overwegingen een nadere zittingsdatum bepalen, zoals hierna te melden.
4.3.
Daarnaast zal het hof voor de periode dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in verband met voormeld raadsonderzoek een voorlopige zorgregeling tussen de man en de kinderen bepalen. Het hof constateert dat partijen grotendeels overeenstemming hebben bereikt over de invulling van een dergelijke voorlopige regeling. De man heeft in zijn brief van 9 oktober 2014 immers meegedeeld te kunnen instemmen met de door de vrouw in haar brief van 29 september 2014 voorgestelde voorlopige regeling, onder de voorwaarde dat de vrouw de reiskosten van deze regeling draagt. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de kinderen op de hierna volgende data bij de man verblijven:
- van 20 december 2014 tot en met 27 december 2014;
- van 7 februari 2015 tot en met 12 februari 2015;
- het weekend van 25 april 2015;
- van 4 juli 2015 tot 31 juli 2015;
met dien verstande dat, indien de kinderen een week bij de man verblijven, zij op de eerste zaterdag bij de man zijn en de zaterdag daarop weer vertrekken. Tevens dienen partijen de kinderen om en om te halen of te brengen, waarbij de man als eerste de kinderen op 20 december 2014 zal ophalen en op 27 december 2015 zal terugbrengen, waarna de vrouw de kinderen op 7 februari 2015 naar de man zal brengen en op 12 februari 2015 weer zal ophalen. Voorts zal het hof bepalen dat elke zondag waarop de kinderen niet bij de man verblijven Skype-contact tussen de man en de kinderen dient plaats te vinden, nu partijen hierover eveneens overeenstemming hebben bereikt. Partijen zijn het tevens erover eens dat de vrouw de kosten die met de zorgregeling verband houden, zal dragen. Gelet hierop zal het hof dienovereenkomstig bepalen, met dien verstande dat de man zijn eigen reiskosten dient te dragen.
4.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
gelast de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam onderzoek te verrichten naar de onder 4.2. vermelde vragen;
stelt een voorlopige zorgregeling vast, zoals onder 4.3. vermeld;
bepaalt dat de vrouw de reiskosten van de zorgregeling draagt, met dien verstande dat de man zijn eigen kosten draagt;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden tot
9 maart 2015, met het verzoek aan de Raad het hof uiterlijk vier weken vóór die datum schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het onderzoek;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet op
9 maart 2015 om 9:30 uur;
verzoekt partijen het hof binnen twee weken na heden schriftelijk te informeren indien zij op die datum verhinderd zijn, in welk geval een nieuwe zittingsdatum zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.N. van de Beek en mr. J. Kok in tegenwoordigheid van mr. H.A. From als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.