ECLI:NL:GHAMS:2014:5091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
23-001416-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in café met meerdere getuigen en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 11 februari 2012 in een café te Anna Paulowna. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld tegen een slachtoffer, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd. Het hof heeft het bewijs beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, maar het hof heeft in hoger beroep de straf aangepast. De advocaat-generaal had een lagere werkstraf van 50 uren geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een geldboete van € 400,00 opgelegd, naast 8 dagen hechtenis. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, beoordeeld. De benadeelde partij had een vordering van € 3.985,00 ingediend, maar het hof heeft deze vordering verminderd tot € 2.921,00, rekening houdend met de rol van de benadeelde partij in het ontstaan van de schade.

Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak benadrukt de gevolgen van openlijke geweldpleging voor zowel de slachtoffers als de samenleving, en de noodzaak om dergelijke daden te bestraffen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001416-14
Datum uitspraak: 19 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 14-701683-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 februari 2012 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in café ‘[cafè]’ (gelegen op/aan de [adres 2]), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het duwen tegen en/of trekken aan en/of slaan/stompen op/tegen/naar en/of schoppen/trappen op/tegen/naar die [slachtoffer];
subsidiair
hij op of omstreeks 11 februari 2012 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) een- of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft het hof deze verbeterd gelezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2012 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon met anderen in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in café ‘[cafè]’ (gelegen aan de [adres 2]) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het stompen tegen die [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van een bewijsverweer

De verdachte heeft aangevoerd dat, naast de hem belastende verklaringen (die volgens de verdachte tegenstrijdig zijn met elkaar en met de verklaring van aangever), zich in het dossier ook een aantal ontlastende verklaringen bevinden, inhoudende dat de verdachte [verdachte] en aangever [slachtoffer] uit elkaar wilde halen. Op grond hiervan dient de verdachte naar zijn zeggen te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De omstandigheid dat de verdachte, zoals een aantal getuigen heeft verklaard, eerst de ruziënde partijen uit elkaar wilde halen, sluit naar het oordeel van het hof niet uit dat de verdachte zich vervolgens schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt baseert het hof op de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [slachtoffer]. Deze wijken weliswaar op details af, maar zijn op wezenlijke onderdelen voldoende consistent en gelijkluidend om deze voor de bewezenverklaring te bezigen, waarbij het hof betrekt dat ook overigens niet is gebleken dat deze niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdachte verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte en zijn medeverdachten door hun handelen niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt bij de bezoekers van het café waar het geweld heeft plaatsgevonden, maar ook inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Anderzijds zal het hof bij de strafoplegging rekening houden met de omstandigheid dat aangever [slachtoffer] uitdrukkelijk de confrontatie heeft opgezocht, daar waar hij zich juist terughoudender op had kunnen stellen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.985,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.828,68. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van (naar het hof begrijpt) € 3.895,05. Voor het overige (kosten in verband met een beschadigd overhemd) dient de benadeelde partij volgens de advocaat-generaal niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu de verdachte heeft aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken, begrijpt het hof dat de benadeelde partij zijns inziens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van die schade door de benadeelde partij en bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting daarvan door de verdachte, komen de schadeposten in verband met gederfde inkomsten (€ 2.116,40), het verplichte eigen risico in de zorg (totaal
€ 520,12), reiskosten (€ 130,56) en immateriële schade ter hoogte van € 1.128,00 naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking. Gelet op de rol die de benadeelde partij zelf heeft gespeeld bij het ontstaan van de schade, is het hof van oordeel dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Het hof zal daarom het totale schadebedrag van € 3.895,08 verminderen tot een bedrag van € 2.921,00. Het hof waardeert de mate waarin het optreden van de benadeelde partij aan de schade heeft bijgedragen daarbij op 25%. De verdachte is tot vergoeding van laatstgenoemd bedrag gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de resterende schadepost (ter zake van een kapot overhemd) is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de benadeelde partij die schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en schadevergoedingsmaatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.921,00 (tweeduizendnegenhonderd-eenentwintig euro)en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 2.921,00 (tweeduizendnegenhonderd-eenentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. de Greeve en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2014.
[.......]
.