In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 7 oktober 2012 in Alkmaar. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer door hem te slaan en te schoppen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat de geweldpleging niet van zodanige aard was dat er een aanzienlijke kans op overlijden bestond. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan het schoppen van het slachtoffer, wat leidde tot zware verwondingen. Het hof verwierp het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte niet meer in een noodweersituatie verkeerde op het moment van de schop. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf opgelegd, maar het hof besloot tot een andere strafmaat, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van de mishandeling. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 800,00, waarvan € 270,00 materieel en € 530,00 immaterieel. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de schade door de verdachte vergoed kon worden.