ECLI:NL:GHAMS:2014:5046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
200.148.742-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling grootouders en kleinkind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van grootouders die een omgangsregeling met hun kleinkind, [kind B], wensen. De grootouders, de ouders van de moeder van [kind B], hebben op 7 mei 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2014, waarin hun verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De ouders van [kind B] en [kind A] hebben op 27 juni 2014 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is op 25 september 2014 behandeld ter terechtzitting, waar zowel de grootouders als de ouders en [kind A] aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook vertegenwoordigd.

De grootouders stelden dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en [kind B], en dat zij een belangrijke rol speelden in zijn leven. De ouders betwistten dit en stelden dat de contacten tussen de grootouders en [kind B] niet meer waren dan gebruikelijke contacten. Het hof oordeelde dat de grootouders onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a BW. Het hof verklaarde de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met [kind B]. De bestreden beschikking werd vernietigd voor zover het verzoek van de grootouders werd afgewezen, maar de overige delen van de beschikking werden bekrachtigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 november 2014
Zaaknummer: 200.148.742/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/145069 / FA RK 13/713
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant sub 1],

2. [appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1],
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

2. [geïntimeerde sub 2],

3. [geïntimeerde sub 3],

allen wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N. Groen te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten sub 1 en 2 in principaal hoger beroep, tevens geïntimeerden in incidenteel hoger beroep, worden hierna afzonderlijk respectievelijk de grootvader en de grootmoeder en gezamenlijk de grootouders genoemd. Geïntimeerden sub 1 en 2 in principaal hoger beroep, tevens appellanten in incidenteel hoger beroep, worden hierna afzonderlijk respectievelijk de vader en de moeder en gezamenlijk de ouders genoemd. Geïntimeerde sub 3 in principaal hoger beroep, tevens appellant in incidenteel hoger beroep, wordt hierna [kind A] genoemd.
1.2.
De grootouders zijn op 7 mei 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 februari 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/145069 / FA RK 13/713.
1.3.
De ouders en [kind A] hebben op 27 juni 2014 een verweerschrift ingediend en hebben daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De grootouders hebben op 24 juli 2014 een verweerschrift ingediend in het incidenteel hoger beroep van de ouders en [kind A].
1.5.
De zaak is op 25 september 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de grootouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de ouders en [kind A], bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw [X], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar hierna: de Raad).
1.7.
[kind B] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen die op 24 september 2014 op de griffie van dit hof is binnengekomen.

2.De feiten

De grootouders zijn de ouders van de moeder. De ouders zijn gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] op [geboortedatum 1] en [kind B] (hierna: [kind B]) op [geboortedatum 2] (hierna tezamen: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de ouders.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de grootouders, een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de kinderen een dag per week bij de grootouders verblijven, althans een omgangsregeling vast te stellen die het meest in het belang van de kinderen wordt geacht, afgewezen.
3.2.
De grootouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, hun inleidend verzoek toe te wijzen.
3.3.
De ouders en [kind A] verzoeken in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoeken de ouders en [kind A] de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in het principaal hoger beroep.
3.4.
De grootouders verzoeken in incidenteel hoger beroep de ouders en [kind A] niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door de ouders en [kind A] verzochte af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Nu [kind A] op [geboortedag] meerderjarig is geworden, is het niet mogelijk om een omgangsregeling met hem vast te stellen. De bestreden beschikking zal dan ook op dit punt worden bekrachtigd.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd indien één van de ontzeggingsgronden zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW zich voordoet.
Ter beoordeling aan het hof ligt eerst voor de vraag of in onderhavig geval al dan niet sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [kind B] als voornoemd.
4.3.
De grootouders zijn van mening dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, en daarmee family life, tussen hen en [kind B]. De grootouders zijn zeer betrokken geweest bij de opvoeding van [kind B] en hebben veelvuldig contact met hem gehad. De grootouders voeren aan dat zij regelmatig op [kind B] pasten, [kind B] naar school brachten, uitstapjes maakten met [kind B] en met [kind B] op vakantie gingen. Volgens de grootouders speelden zij een belangrijke en essentiële rol in het leven van [kind B] en was sprake van een bijzondere band. Volgens de grootouders kan de omstandigheid dat er thans sinds enige tijd geen contact is geweest tussen hen en [kind B], de bestaande band niet verbreken.
De ouders betwisten de stellingen van de grootouders en zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contacten tussen [kind B] en de grootouders ruimer zijn dan de gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende, contacten. Zo waren de ouders meestentijds bij de contacten tussen de grootouders en [kind B] aanwezig en zijn de keren dat de grootouders zonder de ouders contact met [kind B] hadden of op [kind B] pasten of een paar dagen met hem op vakantie gingen niet aan te merken als een zo ruime en bijzondere betrokkenheid dat dat de aanname van family life zou rechtvaardigen, aldus de ouders.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de grootouders na de geboorte van [kind B] zo nu en dan op [kind B] hebben gepast, dat zij wel eens uitstapjes maakten en dat de grootouders en de kinderen een paar keer samen op vakantie zijn geweest. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat [kind B] vlak na zijn geboorte in verband met een wachtlijst bij het kinderdagverblijf voor een periode van twee maanden door de grootouders is opgevangen. Voor het overige is niet gebleken van meer substantieel verblijf van [kind B] bij, of verzorging door, de grootouders. Voorts is naar voren gekomen dat [kind B] vervolgens voor de duur van een jaar naar kinderdagverblijf de [Y] in [plaats] is gegaan en dat hij daarna op de dagen dat de moeder werkte, op maandag en dinsdag, door een vriendin van de moeder is opgevangen. Op grond van het voorgaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de contacten tussen de grootouders en [kind B] niet anders zijn geweest dan gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende, contacten tussen grootouders en kleinkinderen. De grootouders hebben geen substantieel deel van de verzorging en opvoeding van [kind B] voor hun rekening genomen en er was geen sprake van een structurele langdurige oppasregeling. De grootouders hebben dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en [kind B] in de zin van artikel 377a lid 1 BW. Hieruit vloeit voort dat de grootouders niet in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [kind B] worden ontvangen en komt het hof niet toe aan een behandeling van hun overige stellingen. De bestreden beschikking zal dan ook op dit punt worden vernietigd en de grootouders worden in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop behoeven de stellingen van partijen voor het overige geen bespreking.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [kind B] is afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [kind B];
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M. Wigleven en J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 4 november 2014.