Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen bij de overeengekomen kinderalimentatie in het ouderschapsplan bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. In een dergelijk geval dient ten aanzien van een wijzigingsverzoek artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie te worden toegepast. Ingevolge het bepaalde in dit artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud in een geval waarin bewust van de wettelijke maatstaven wordt afgeweken slechts dan door een latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd, indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden en dat de wederpartij in het licht van alle dan bestaande omstandigheden ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Bij de beoordeling hiervan dient de rechter zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond.
Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaven blijkt dat zij in de jaren 2009, 2010, 2011 2012 en 2013 een fiscaal loon had van respectievelijk € 22.932,-, € 25.417,-, € 24.232,-, € 24.032,- en € 21.753,-. Het hof is van oordeel dat de wijzigingen van deze inkomens niet zodanig zijn dat gesproken kan worden van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Verder is hierbij nog van belang dat in april 2012 uit de relatie van de vrouw en haar partner een kind geboren is als gevolg waarvan haar draagkracht is afgenomen en dat de vrouw met ingang van 1 juli 2014 een WW-uitkering ontvangt, hetgeen een verlaging van haar inkomen tot gevolg zal hebben. Voorts heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de woonlasten van de vrouw zodanig zijn gewijzigd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten.
Met betrekking tot de zorgregeling heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard dat de nieuwe regeling slechts zes weken, tot aan de zomervakantie, geldt, dat de zomervakantie bij helfte tussen partijen verdeeld wordt en dat partijen nog moeten overleggen over de na de zomervakantie geldende zorgregeling. De man heeft een en ander weersproken en gesteld dat de kinderen meer bij hem willen zijn en dat de kinderen hierin serieus moeten worden genomen. De man heeft in het onder 1.9 genoemde faxbericht vermeld dat de nieuwe zorgregeling thans definitief is en er op neer komt dat de kinderen 65 % van de tijd bij hem en 35 % van de tijd bij de vrouw zijn. Het hof overweegt dat in de oude situatie deze verdeling circa 55 % bij de man en 45 % bij de vrouw was. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat weliswaar sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar dat geen sprake is van een van een wijziging in de zin van artikel 1:159 lid 3 BW.
Ten aanzien van de stelling van de man dat hij in verband met de wijziging van de zorgregeling twee uur per week minder is gaan werken, waardoor zijn bruto inkomen met € 156,- per maand is gedaald overweegt het hof dat geen sprake is van een zodanig lager inkomen ten opzichte van 2009 dat de man naar redelijkheid en billijkheid niet langer gehouden kan worden aan het ouderschapsplan en de daarin overeengekomen bijdrage.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en waarbij de besproken wijzigingen in onderling verband zijn bezien, is naar het oordeel van het hof geen grond aanwezig om de door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen. Nu de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de man als gevolg hiervan niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zal de bestreden beschikking worden vernietigd en zal het inleidend verzoek van de man worden afgewezen. Gelet op het voorgaande behoeven de stellingen van de man voor het overige geen bespreking meer.