Uitspraak
mr. C.W. Reintjes, kantoorhoudende te Duiven,
mr. E.P.M. Smit,kantoorhoudende te Vught,
2 mr. B.M. KÖNIG,
mr. J. Schröder, kantoorhoudende te Nijmegen,
3 [A],
mr. A.K. Doornbosch, kantoorhoudende te Assen.
1.Het verloop van het geding
het onderzoek slechts zeer beperkt van de grond is gekomen”. Bij e-mail (met bijlage) van 6 november 2013 heeft Rutgers van Rozenburg gereageerd op voormelde brief van de onderzoeker onder toezending van een “Eindrapportage”.
Rutgers van Rozenburg hun standpunten toegelicht, mr. Reintjes en mr. Schröder aan de hand van overgelegde aantekeningen en - wat mr. Schröder betreft - aan de hand van een op voorhand aan de Ondernemingskamer en aan de advocaten van de wederpartijen gezonden nadere productie.
2.De feiten
dat de interne conflicten met name tussen aandeelhouders, maar ook tussen aandeelhouders en bestuur zodanig groot waren dat de onderneming daaraan korte tijd na de Beschikking van de OK te gronde is gegaan”.
3.De gronden van de beslissing
Uit de hierboven weergegeven stellingen van partijen, uit hetgeen overigens ter terechtzitting naar voren is gebracht en uit de gedingstukken blijkt dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders onderling en tussen het huidige bestuur van BCCH en Hagebosch als meerderheidsaandeelhouder ernstig verstoord zijn. Zulks hebben partijen ook alle bevestigd; zij wijzen elkaar aan als de veroorzaker daarvan en maken elkaar over en weer daarvan verwijten. Bij meerderheidsaandeelhouder Hagebosch is bovendien sprake van een diepgaand wantrouwen jegens de overige partijen, ML Investments en het zittende bestuur van BCCH. Los daarvan moet tevens worden vastgesteld dat de door ML Investments bij het in het verleden door Hagebosch gevoerde beleid geplaatste vraagtekens (ter zake van onder meer de financiële administratie en de management fees, de aansturing van de franchisenemers, de verrekenprijzen van de spierverstevigingsapparaten) niet bij voorbaat onterecht kunnen worden geacht, terwijl anderzijds ook vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het beleid van [A] als huidige bestuurder van BCCH (ter zake van onder meer het niet-voldoen van de termijnbetalingen aan ML Investments, de functie en beloning van [C], het doen van ‘onduidelijke’ betalingen aan zichzelf en aan [C], het volledig buiten de bedrijfsuitoefening houden van Van den Bosch). Alles bijeengenomen is aannemelijk te achten dat het beleid en de gang van zaken van BCCH zodanig worden gefrustreerd dat (de ondernemingen van) BCCH en haar dochtervennootschappen schade wordt berokkend dan wel kan worden berokkend. Reeds op deze gronden moet worden getwijfeld aan een juist beleid van BCCH.”
- destijds - meerderheidsaandeelhouder Hagebosch. Inmiddels is “
de aanleiding en/of noodzaak” voor een onderzoek in de aangegeven periode komen te ontvallen en/of is “
het (praktisch) belang” mede gezien de inmiddels verstreken tijd niet meer aanwezig. Daarnaast zijn in de boedel van BCCH onvoldoende financiële middelen aanwezig om een onderzoek verder te financieren. De crediteuren van wie ML Investments de grootste is, hebben er belang bij dat ten laste van hen geen verdere kosten worden gemaakt. Voorts is ML Investments gebleken dat Hagebosch - die volgens ML Investments mogelijk verantwoordelijk is voor eventueel wanbeleid - onvoldoende verhaal biedt.
het beleid en de gang van zaken binnen BCCH zodanig zijn gefrustreerd dat (de ondernemingen van) BCCH en haar dochtervennootschappen schade is berokkend, met de faillissementen als gevolg”. De crediteuren hebben er recht op en belang bij om te weten of er sprake is van wanbeleid en of dat inderdaad tot de ondergang van BCCH heeft geleid. De daaropvolgende vraag aan wie dat te wijten is kan bij uitstek worden beantwoord door middel van het onderzoek. Dit laatste is ook van belang bij een eventuele aansprakelijkstelling van het bestuur en/of andere partijen. De curator heeft voorts aangevoerd dat hij - zou het onderzoek worden beëindigd - “
zeker” van de sinds 1 januari 2013 ook voor de curator geldende mogelijkheid een enquête te verzoeken gebruik zal maken en “
dat de basis van dat verzoekschrift in de kern exact dezelfde is als de basis van het verzoekschrift dat in deze kwestie is ingediend”. Terzake de financiering van het onderzoek heeft de curator nog aangevoerd dat in de boedel van BCCH wel degelijk middelen aanwezig zijn. Het aanvullende voorschot - in verband met de bij beschikking van 7 maart 2012 bepaalde verhoging van het onderzoeksbudget - is immers aan de onderzoeker betaald, en op basis van de Garantstellingsregeling curatoren kan de curator om uitbreiding van het al eerder op grond van die regeling verkregen voorschot verzoeken, aldus de curator.