In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg beschuldigd van belaging, waarbij hem werd verweten dat hij in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 april 2009 stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De tenlastelegging omvatte onder andere het veelvuldig contact opnemen met het slachtoffer via telefoon, sms en e-mail, alsook het plaatsen van een seksfilmpje van het slachtoffer op internet en het wijzigen van haar hotmailwachtwoord.
Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 10 februari, 16 juni en 27 oktober 2014, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 100 uren had geëist. Het hof heeft echter geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging. Het hof heeft daarbij gekeken naar de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte, evenals de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden.
Het hof heeft vastgesteld dat de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer gekenmerkt werd door wisselende gevoelens en heftige uitingen van beide partijen. De verdachte had verklaard dat hij contact zocht om zijn spullen terug te krijgen na de beëindiging van hun relatie. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als belaging, omdat er twijfel bestond over de definitieve beëindiging van de relatie en de context van de communicatie tussen hen. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.