ECLI:NL:GHAMS:2014:4902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
200.140.507/01 OK; 200.150.249/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opheffing van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Ondernemingsraad van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) en de KNAW zelf. De ondernemingsraad had verzocht om te verklaren dat de KNAW niet in redelijkheid tot het besluit van 7 mei 2014 kon komen om het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (ICIN) op te heffen. De ondernemingsraad stelde dat hij geen wezenlijke invloed had kunnen uitoefenen op dit besluit, omdat de KNAW al eerder had besloten de financiering van het ICIN stop te zetten. Dit besluit was genomen in het kader van door de overheid opgelegde bezuinigingen. De Ondernemingskamer oordeelde dat de KNAW in redelijkheid niet tot het besluit van 7 mei 2014 had kunnen komen, omdat de besluitvorming onzorgvuldig was verlopen en de ondernemingsraad niet voldoende was betrokken. De KNAW werd opgedragen het besluit in te trekken en verdere uitvoering aan het besluit te verbieden. De Ondernemingskamer concludeerde dat de KNAW de gevolgen van het besluit ongedaan moest maken, en wees het verzoek tot voorlopige voorzieningen af, aangezien de procedure met deze beschikking was geëindigd.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummers: 200.140.507/01 OK en 200.150.249/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 27 november 2014
inzake
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. E. Unger, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. A.C. Siemons, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid als de ondernemingsraad, verweerster als de KNAW.
1.2
De ondernemingsraad heeft bij op 20 januari 2014 per fax en op 21 januari 2014 per post ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven, bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de KNAW bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de besluiten van respectievelijk 18 december 2013, 13 januari 2014 en van onbekende datum ter zake van
a. de overdracht van het beheer van de KITLV-collectie aan de Universiteit Leiden,
b. opheffing van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (hierna: het ICIN) als KNAW-instituut,
c. afslanking/reorganisatie van het Bureau van de KNAW,
en bij wijze van een voorziening, tevens voorlopige voorziening voor de duur van het geding, de KNAW (i) te gebieden voornoemde besluiten in te trekken, (ii) te verbieden verdere uitvoering te geven aan die besluiten en (iii) te gebieden alle gevolgen van die besluiten ongedaan te maken.
1.3
De Ondernemingskamer heeft partijen bij brief van 24 januari 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 20 februari 2014. Op 24 februari 2014 is de behandeling van de zaak op verzoek van partijen pro forma aangehouden.
1.4
De ondernemingsraad heeft bij op 6 juni 2014 per fax en op 10 juni 2014 per post ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift, met producties, de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven, bij beschikking, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- voor recht te verklaren dat de KNAW bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 7 mei 2014 tot gefaseerde afbouw en opheffing van het ICIN als KNAW-instituut en tot de vaststelling daartoe van een reorganisatieplan, en
- bij wijze van voorziening, tevens voorlopige voorziening voor de duur van het geding, de KNAW (i) te gebieden voornoemd besluit in te trekken, (ii) te verbieden verdere uitvoering te geven aan dit besluit en (iii) te gebieden alle gevolgen van dit besluit ongedaan te maken.
1.5
De Ondernemingskamer heeft bij brief van 30 juli 2014 partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 9 oktober 2014 en daarbij bericht, zakelijk weergegeven, dat op verzoek van de ondernemingsraad en met instemming van de KNAW bij die gelegenheid de hierboven onder 1.2 en 1.4 genoemde verzoeken voor zover deze zien op, kort gezegd, de opheffing van het ICIN als KNAW-instituut, gelijktijdig zullen worden behandeld en dat de behandeling van de overige verzoeken pro forma zal worden aangehouden.
1.6
De KNAW heeft bij op 5 september 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift in beide zaken de Ondernemingskamer verzocht de verzoeken af te wijzen.
1.7
Bij brief van 6 oktober 2014 heeft het ICIN verzocht als belanghebbende in de procedure te worden toegelaten. De KNAW heeft hiertegen bij brief van 7 oktober 2014 bezwaar gemaakt. Het ICIN heeft bij brief van 8 oktober 2014 op dat bezwaar gereageerd.
1.8
De verzoeken zover deze zien op de besluitvorming te aanzien van het ICIN zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 9 oktober 2014. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht, wat mr. Unger betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties, genummerd 20 tot en met 31. Partijen hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. De Ondernemingskamer heeft het verzoek van het ICIN om als belanghebbende te worden toegelaten, afgewezen en haar als informant in de gelegenheid gesteld tijdens de zitting vragen van de Ondernemingskamer te beantwoorden en een toelichting te geven.

2.De vaststaande feiten

2.1
De KNAW is een publiekrechtelijk rechtspersoon met wettelijke taak. Zij is werkzaam op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en bevordert uitwisseling van gedachten en informatie tussen haar leden onderling en tussen haar leden en andere wetenschapsbeoefenaren en wetenschappelijke organisaties, is adviseur van de minister op het gebied van wetenschapsbeoefening en bevordert de wetenschapsbeoefening door werkzaamheden op dat gebied (te doen) verrichten. In dat kader voert de KNAW het beleid en het beheer over wetenschappelijke onderzoeksinstituten. KNAW wordt gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) met lumpsum bedragen (in 2013 € 92,5 miljoen).
2.2
Het ICIN is één van de instituten van de KNAW. Binnen het ICIN wordt, anders dan bij andere onder de KNAW ressorterende instituten, geen onderzoek verricht. Het ICIN is een kennisnetwerk en een projectorganisatie waarin cardiologische afdelingen van de academische ziekenhuizen zijn verenigd.
2.3
Op 8 juli 2013 heeft de KNAW een aantal bestuursbesluiten genomen over
“het accommoderen van aangekondigde bezuinigingen door OCW op de KNAW”.In een notitie bij de notulen van de betreffende vergadering staat onder andere:
“(…)
2. Het ICIN heeft altijd in de KNAW-portfolio aan instituten - gezien zijn werkwijze - een bijzondere positie ingenomen. Het bestuur heeft de opvatting dat een vermindering van circa 1 M euro op het totaal aan middelen (Hartstichting, e.d.) dat voor cardiologisch onderzoek nationaal beschikbaar is aan dat onderzoek nationaal gezien slechts weinig schade berokkent. Het bestuur besluit de inzet van circa 1,1 M euro ingaande 2015 tot nul M euro te reduceren. Tevens zal worden nagegaan of het ICIN niet beter in een ander organisatorisch verband kan worden gepositioneerd. Gezien het karakter van de ICIN-activiteiten zullen met deze reductie slechts weinig vaste arbeidsplaatsen hoeven te worden opgeofferd.
(…)
10. Onder bovengenoemde besluiten zijn voorgenomen besluiten die t.z.t. een procesgang conform art. 25 van de Wet op de Ondernemingsraden vereisen.”
2.4
Bij brief van 22 juli 2013 heeft [A] (hierna: [A]), voorzitter van het bestuur van de KNAW, aan de ondernemingsraad onder andere geschreven:
“(…) Het bestuur heeft op (…) 8 juli uitvoerig en intensief over de consequenties van de aangekondigde bezuinigingen vergaderd. In de vastgestelde notulen van de 8 juli bestuursvergadering zijn de betreffende besluiten in een aparte notitie (..) zo helder mogelijk vastgelegd. (…) ik zend het betreffende stuk u (…) ter informatie toe.”
2.5
In de notulen van een bestuursvergadering van 14 oktober 2013 staat dat
“de primaire koers”van het bestuur is om afscheid te nemen van het ICIN en dat, als een doorstart van het ICIN buiten de KNAW vanaf januari 2015 mogelijk blijkt, het bestuur bereid is om daarvoor een bedrag van € 2,1 miljoen ter beschikking te stellen (zijnde de naar verwachting te maken kosten van wachtgeld) onder de voorwaarde dat alle werknemers van het ICIN verklaren bereid te zijn ontslag te nemen bij de KNAW, zodat er geen verplichtingen voor de KNAW achterblijven.
2.6
Bij brief van 23 oktober 2013 heeft de KNAW onder andere het volgende aan het ICIN geschreven:
“Betreft: Bestuursbesluit stopzetten KNAW betrokkenheid bij ICIN (…)
Op 10 juni, 8 juli, 23 september en 14 oktober 2013 heeft het Bestuur van de KNAW, in het kader van het accommoderen van de door de overheid opgelegde bezuinigingen, uitvoerig gesproken over de toekomst van het ICIN binnen de KNAW institutenorganisatie. (…) Het Bestuur is van mening dat (…) het ICIN door haar aard, organisatie en werkwijze minder goed past in de institutenorganisatie zoals die het Bestuur voor ogen staat. Bij het maken van pijnlijke keuzes heeft het Bestuur derhalve besloten om met ingang van 2015 de lumpsum bijdrage aan het ICIN te beëindigen. Het Bestuur is voornemens om afscheid te nemen van het ICIN als instituut van de KNAW. De bij het ICIN behorende lumpsum van 1.1 M euro gaat niet met het ICIN mee, maar wordt ingezet voor het opvangen van bezuinigingen en voor het zetten van nieuwe accenten binnen de institutenorganisatie. In meer algemene termen bent u over dit besluit per brief ingelicht op 17 juni 2013. (…) Dit bestuursbesluit betekent dat stapsgewijs dient te worden toegewerkt naar de opheffing van het ICIN per 1 januari 2015 als KNAW Instituut (…).”
2.7
Bij brief van 19 november 2013 heeft [A] aan de ondernemingsraad onder andere het volgende geschreven:

Betreft: in kennisstelling opheffing ICIN
In het kader van de door de overheid opgelegde bezuinigingen heeft het Bestuur van de KNAW vanaf juni van dit jaar in meerdere vergaderingen uitvoerig gesproken over de positie van het (….) (ICIN). De besprekingen hebben geleid tot het besluit zoals beschreven in de brief van de president aan het ICIN dd. 23 oktober 2013. Kern van de brief is het beëindigen van de lumpsum bijdrage aan het ICIN per 2015 en het voornemen om afscheid te nemen van het ICIN als instituut van de KNAW. Bij deze stellen we u in kennis van het gegeven dat de procesgang voor opheffing van het ICIN in gang wordt gezet. Vanzelfsprekend zal het medezeggenschapstraject daar onderdeel van uitmaken. Onderdeel van de procesgang zal een reorganisatie zijn (..).”
2.8
Medio november 2013 heeft het bestuur van de KNAW een bericht op intranet geplaatst met betrekking tot de omvang en de consequenties van door het ministerie van OCW opgelegde bezuinigingen. In het bericht staat dat reeds het besluit genomen is om per 2015 de lumpsum van het ICIN van € 1,1 miljoen stop te zetten. Als toelichting bij dit besluit staat dat in de Strategische Agenda van 2010-2015 is aangekondigd dat er binnen de portfolio van instituten een herdefiniëring zal plaats vinden, dat inmiddels van een aantal centra afscheid is genomen en dat besloten is om “
ook het ICIN aan deze reeks toe te voegen.”. De toelichting luidt verder: “
De KNAW zal de financiering van ICIN-activiteiten tot nul reduceren. Tijdelijke contracten zullen niet worden verlengd. Het besluit zal helaas ook personele consequenties hebben voor de medewerkers in vaste dienst. In hoeverre we deze binnen de KNAW kunnen opvangen zal worden onderzocht. Binnenkort wordt het proces richting ondernemingsraad gestart.”
2.9
In de notulen van een overlegvergadering van 28 november 2013 staat dat de ondernemingsraad in kennis is gesteld van de situatie betreffende het ICIN en:
“De OR vraagt zich echter af hoe het met de wezenlijke invloed van de medezeggenschap staat als het bestuur een besluit neemt het ICIN op te heffen en de OR alleen advies wordt gevraagd over de gevolgen. Volgens [A] is het besluit om de financiële middelen aan het ICIN stop te zetten in juli 2013 genomen en is de OR daarover geïnformeerd. Het voorgenomen besluit om het ICIN op te heffen dateert van augustus 2013. Het besluit tot opheffen zal eerst aan de directie van het ICIN worden voorgelegd. Daaruit dient een reorganisatieplan te komen wat wordt voorgelegd aan de OR.”
2.1
Bij brief van 2 januari 2014 heeft de ondernemingsraad het bestuur van de KNAW geschreven, na een weergave van de tekst van intranet, dat hij van mening is, zakelijk weergegeven, dat van wezenlijke invloed in het adviestraject inzake het ICIN geen sprake is als de ondernemingsraad niet ook in de gelegenheid wordt gesteld te adviseren over de keuze van het bestuur om de financiering aan het ICIN stop te zetten. De ondernemingsraad wil graag op korte termijn vernemen of het bestuur bereid is die keuze alsnog onderdeel te laten zijn van de aangekondigde adviesaanvraag.
2.11
In antwoord op voornoemde brief heeft [A] bij brief van 13 januari 2014 aan de ondernemingsraad geschreven dat hij het verzoek om het bestuursbesluit tot stopzetting van de financiering van het ICIN aan de ondernemingsraad ter advisering voor te leggen niet zal honoreren. In deze brief schrijft hij voorts dat hij het uit bestuurlijk oogpunt zeer onwenselijk acht als de ondernemingsraad een adviesrecht zou hebben op de begroting.
2.12
Op 12 februari 2014 heeft het bestuur van de KNAW bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag ingediend, onder andere met betrekking tot de opheffing van het ICIN. Hierin staat dat het bestuur heeft besloten de eigen middelen voor het ICIN in enkele jaren tot nul terug te brengen en dat het proces tot opheffing van het ICIN met deze adviesaanvraag start. Het tot nul terugbrengen van de basisfinanciering impliceert ook dat de KNAW niet structureel zal bijdragen aan het continueren van het ICIN buiten het verband van de KNAW. Voorts vermeldt de adviesaanvraag dat er op dat moment geen derde partij is die bereid is de basisfinanciering van de KNAW geheel over te nemen en dat de KNAW niet verwacht dat dit gaat gebeuren. In verband daarmee is een reorganisatieplan, gericht op opheffing van alle functies, “het tweede hoofdonderdeel” van de adviesaanvraag. Samenvattend vraagt het bestuur aan de ondernemingsraad advies over
“Het voorgenomen besluit om het ICIN ingaande 2015 op te heffen met als doel circa 1 Meuro – n.l. de basisfinanciering voor het ICIN – voortaan in te zetten voor het opvangen van bezuinigingen en voor het zetten van nieuwe accenten binnen de institutenorganisatie. Mochten partijen buiten de KNAW bereid zijn voortaan deze basisfinanciering voor hun rekening te nemen, dan is in plaats van opheffing een transitie – zonder extra kosten - naar buiten de KNAW bespreekbaar.”In de bijlage bij de adviesaanvraag staan de gevolgen voor het personeel uiteengezet.
2.13
Op 26 maart 2014 heeft de ondernemingsraad een negatief advies uitgebracht. Hij heeft in dit advies naar voren gebracht dat er in de afgelopen maanden het beeld is ontstaan van een onzorgvuldige besluitvorming, welk beeld wordt bevestigd door de volgorde van besluiten. Het bestuur is al begonnen met de uitvoering van het besluit zodat een advies van de ondernemingsraad niet meer van wezenlijke invloed kan zijn. Voorts schrijft de ondernemingsraad dat hij van het bestuur verlangt dat het besluit van juni 2013 wordt ingetrokken zodat er de ruimte ontstaat om door de ondernemingsraad in zijn brief genoemde alternatieven met betrekking tot te nemen bezuinigingsmaatregelen af te wegen.
2.14
Op 7 mei 2014 heeft de KNAW het besluit genomen om als gevolg van het besluit tot stopzetting van de financiering over te gaan tot gefaseerde afbouw en uiteindelijk tot opheffing van het ICIN overeenkomstig het Reorganisatieplan ICIN. De argumenten tot het nemen van dit besluit luiden, zakelijk weergegeven, dat het ICIN binnen het institutenportfolio van de KNAW een uitzonderlijke positie inneemt, dat het wetenschappelijk onderzoek in de cardiologie bij stopzetting van de financiering van het ICIN weinig schade zal oplopen omdat dit onderzoek elders wordt verricht en dat bij sluiting van het ICIN relatief weinig gedwongen ontslagen zullen vallen. In reactie op het advies van de ondernemingsraad heeft de KNAW in het besluit onder andere opgemerkt dat het bestuur nog niet is begonnen met de uitvoering van het besluit. Dat het ICIN geen nieuwe projecten meer kan acquireren (daarover is een besluit genomen op 20 januari 2014) heeft niet te maken met de uitvoering van het onderhavige besluit, maar betreft het
rekening houden metdit besluit. Het bestuur heeft door de ondernemingsraad geopperde alternatieven afgewezen. In het besluit staat voorts dat de KNAW de mogelijkheid van een overgang van (onderdelen van) het ICIN naar het ICIN als zelfstandige organisatie heeft onderzocht maar dat door het ICIN voorgestelde businessplannen (van medio september 2013 en 24 december 2013) door de KNAW zijn afgewezen.
“Zonder uitzicht op een realistische doorstart achtte het bestuur het onverstandig om het ICIN onbeperkt te laten doorgaan met het acquireren van nieuwe projecten. Er kwam een acquisitiestop.”, aldus het besluit.
2.15
Bij brief van 20 mei 2014 heeft de KNAW aan het ICIN bericht dat uit een brief van KNAW van 20 januari 2014 volgt dat het ICIN per 1 januari 2014 geen nieuwe verplichtingen kan aangaan die doorlopen na 1 januari 2015. In de brief wordt om die reden een voorstel van het ICIN om te starten met een project dat gepaard gaat met de aanstelling van tien promovendi, afgewezen.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De ondernemingsraad heeft aan zijn beroep onder andere ten grondslag gelegd dat (i) de ondernemingsraad geen wezenlijke invloed op het besluit tot opheffing van het ICIN heeft kunnen uitoefenen omdat het besluit tot stopzetting van de financiering van het ICIN reeds genomen was, (ii) de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, (iii) alternatieven niet zijn afgewogen, (iv) de belangen van de werknemers van het ICIN onvoldoende zijn meegewogen en (v) de KNAW reeds bezig is met de uitvoering van het besluit.
3.2
De KNAW heeft zich verweerd. Voor zover nodig zal de Ondernemingskamer op dit verweer ingaan.
3.3
De Ondernemingskamer is van oordeel dat de ondernemingsraad geen wezenlijke invloed op het besluit van 7 mei 2014 tot opheffing van het ICIN heeft kunnen uitoefenen. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Het besluit tot het stopzetten van de financiering van het ICIN, welk besluit in het kader van de door het Ministerie van OCW opgelegde bezuinigingen in de zomer van 2013 was genomen en waarover geen advies was gevraagd, leidt er de facto toe dat het ICIN als instituut van de KNAW wordt opgeheven. Dat de KNAW in de zomer van 2013 nog uitging van de mogelijkheid dat het ICIN elders kon worden ondergebracht dan wel dat zij als een zelfstandig instituut verder zou gaan, maakt dit niet anders. Dat het besluit strekte tot opheffing van het ICIN, blijkt onder andere uit de notitie bij de notulen van 8 juli 2013 (zie onder 2.4), de brief van [A] aan de ondernemingsraad van 22 juli 2013 (zie onder 2.5), de tekst op intranet (zie onder 2.9) en de brief van het KNAW aan het ICIN van 23 oktober 2013 (hierboven onder 2.7). In deze laatste brief staat dat het besluit tot het beëindigen van de lumpsum bijdrage al op 17 juni 2013 aan het ICIN bekend is gemaakt en dat dit besluit betekent dat stapsgewijs toegewerkt gaat worden naar de opheffing van het ICIN per 1 januari 2015. De KNAW spreekt weliswaar steeds van een
voornemenom van het ICIN als instituut van de KNAW afscheid te nemen, maar dat laat onverlet dat het besluit de financiering te beëindigen noodzakelijkerwijs leidt tot opheffing van het ICIN als instituut van de KNAW. Nu dit principebesluit was genomen, bestond er voor de ondernemingsraad geen mogelijkheid meer om daadwerkelijk invloed uit te oefenen op het voorgenomen besluit van de KNAW in haar adviesaanvraag van 12 februari 2014 “tot opheffing van het ICIN” en kon hij alleen nog maar advies uitbrengen over de implementatie van dit besluit en de personele gevolgen. Door de ondernemingsraad voorgestelde alternatieve maatregelen om de bezuinigingen op te vangen, konden alleen al om die reden niet meer bij het nemen van het besluit van 7 mei 2014 worden betrokken: dit was al een gepasseerd station. Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de KNAW in redelijkheid niet tot het besluit van 7 mei 2014 heeft kunnen komen.
3.4
Daarbij komt dat het traject van advisering onduidelijk is verlopen. Dit valt de KNAW aan te rekenen aangezien zij zorg dient te dragen voor een ordentelijk verloop daarvan. In de eerste plaats overweegt de Ondernemingskamer dat de KNAW in de hierboven onder 2 weergegeven stukken verschillende momenten noemt waarop het besluit tot stopzetting van de financiering van het ICIN zou zijn genomen (juni, juli of augustus 2013). Naar het oordeel van de Ondernemingskamer kan uit de stukken in ieder geval worden afgeleid dat er op 8 juli 2013 een bestuursbesluit is genomen waarover de ondernemingsraad op 22 juli 2013 is geïnformeerd, maar mogelijk is er een eerder genomen besluit met dezelfde inhoud. In de tweede plaats is naar het oordeel van de Ondernemingskamer onduidelijk wat de visie van de KNAW is op de door haar genomen besluiten. De KNAW heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij al in juni 2013 bij het opstellen van de begroting, de financiering van het ICIN tot nul heeft gereduceerd, maar dat het (voorgenomen) besluit tot stopzetting van de financiering van het ICIN in twee fasen is verlopen. De KNAW heeft in de eerste fase – in de zomer van 2013 - geen advies gevraagd aan de ondernemingsraad omdat het toen – volgens de KNAW - alleen ging over het vaststellen van de begroting. Het besluit van 7 mei 2014 - de tweede fase - heeft in feite het eerste besluit achterhaald, aldus de KNAW. Het is een zelfstandig besluit en het feit dat de financiering reeds was stopgezet is geen onderdeel van de motivering van dit besluit. Het besluit tot stopzetten van de financiering is dus in feite twee maal genomen, waarbij het besluit van 7 mei 2014 een meeromvattend besluit is en niet slechts betrekking heeft op de gevolgen van het stopzetten van de financiering, aldus nog steeds de KNAW. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is dit standpunt van de KNAW niet goed te rijmen met de brief van [A] aan de ondernemingsraad van 19 november 2013 (zie onder 2.8), de tekst op intranet (zie onder 2.9) en de notulen van een overlegvergadering van 28 november 2013 (zie onder 2.10). Uit die brief, die tekst en die notulen heeft de ondernemingsraad afgeleid (en kunnen afleiden) dat het besluit tot stopzetting van de financiering reeds eerder was genomen, zodat de ondernemingsraad slechts kon adviseren over de implementatie en de gevolgen daarvan. Daarnaast is het naar het oordeel van de Ondernemingsraad onduidelijk hoe de besluiten in de eerste en tweede fase zich tot elkaar verhouden en zou het – uitgaande van de uiteenzetting van de KNAW - voor de hand hebben gelegen dat de KNAW met de adviesaanvraag van 12 februari 2014, het besluit uit de eerste fase zou hebben ingetrokken. De conclusie uit het voorgaande is dat de besluitvorming over de opheffing van het ICIN zodanig onduidelijk is verlopen dat dit eveneens tot het oordeel leidt dat de KNAW in redelijkheid niet tot het besluit van 7 mei 2014 tot opheffing van het ICIN heeft kunnen komen.
3.5
De slotsom luidt dat het beroep van de ondernemingsraad reeds op de voorgaande overwegingen gegrond is. De KNAW zal de verplichting worden opgelegd het besluit van 7 mei 2014 in te trekken.
3.6
De KNAW heeft blijkens de brief van 20 mei 2014 aan het ICIN en een besluit van 1 januari 2014 waarin tot een acquisitiestop voor het ICIN is besloten, uitvoeringshandelingen verricht, nog voordat het besluit van 7 mei 2014 was genomen. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer omvat dit meer dan het enkele rekening houden met een voorgenomen besluit, zoals de KNAW heeft gesteld. De Ondernemingskamer zal de KNAW verbieden verdere uitvoering te geven aan het besluit en tevens de KNAW gebieden de gevolgen van het besluit ongedaan te maken. Aangezien de procedure met het geven van deze beschikking is geëindigd (voor zover de procedure betrekking heeft op de besluitvorming ten aanzien van het ICIN), bestaat er bij het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen geen belang meer. Dit verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart dat de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), gevestigd te Amsterdam, bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 7 mei 2014 tot opheffing van het ICIN;
gebiedt de KNAW het besluit in te trekken;
verbiedt de KNAW uitvoering te geven aan het besluit;
gebiedt de KNAW de gevolgen van het besluit ongedaan te maken;
wijst het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, voorzitter, mr. A.C. Faber en mr. G.C. Makkink, raadsheren, en G.A. Cremers en H. de Munnik, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Meerdink-Schenau, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 27 november 2014.