ECLI:NL:GHAMS:2014:4876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
200.138.453-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegestaan tegenbewijs in geschil over handtekening op overeenkomst voor mobiele telefonie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin Lindorff B.V. als eiseres is opgetreden. [appellant] betwist de geldigheid van een overeenkomst voor mobiele telefonie die op 18 december 2010 zou zijn gesloten met T-Mobile, waarbij hij stelt dat zijn identiteitskaart is gestolen en dat een derde misbruik heeft gemaakt van zijn gegevens. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van Lindorff toegewezen, maar [appellant] heeft in hoger beroep drie grieven ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat Lindorff voorshands voldoende bewijs heeft geleverd van de echtheid van de handtekening van [appellant] op de overeenkomst, maar laat [appellant] toe tot het leveren van verder tegenbewijs door getuigen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor het horen van getuigen. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en een getuigenverhoor bevolen voor mr. R.H.C. van Harmelen, die als raadsheer-commissaris is benoemd. De advocaat van [appellant] moet uiterlijk op 2 december 2014 de verhinderdata doorgeven voor het getuigenverhoor.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.453/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1417960 CV EXPL 13-6439
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 november 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.A. Dayala te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDORFF B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Lindorff genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 8 augustus 2013, dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen Lindorff als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Lindorff zal afwijzen, met veroordeling van Lindorff tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
Lindorff heeft geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep alsmede de nakosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Samengevat komen de feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, neer op het volgende.
2.1.
Op 18 december 2010 is een ‘Overeenkomst voor mobiele telefonie tussen T-
Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile) en klant’ (hierna: de overeenkomst) gesloten. De overeenkomst is per direct ingegaan voor de duur van 24 maanden. Daarbij is tevens een toestel van het merk Blackberry Torch 9800 aan degene die de overeenkomst heeft ondertekend ter beschikking gesteld. Het toestel had op dat moment een verkoopwaarde van € 600,-.
2.2.
In de overeenkomst is op de handtekeningregel voor de klant ‘[appellant]’
geschreven. De overeenkomst vermeld verder, voor zover relevant:
Dealerinformatie
Dealernaam: BelCompany 125
Persoonsgegevens contractant
Naam:[appellant]
Adres: [adres 1]
[woonplaats]
Postcode/Plaats: [plaats 1]
Email: [emailadres]
Legitimatie Contractant
Geboortedatum: [geboortedatum]
Legitimatie
Contractant: [land]
Nummer: [nummer 1] Geldig tot: [datum 1]
Extra legitimatie: Bankpas Pasnummer: [pasnummer] Geldig tot: [datum 2]
Betalingsinformatie Contractant
Naam bank: ING BANK (voorheen POSTBANK)
Rekeningnummer: [rekeningnummer] Betalingswijze: Automatische incasso
Plaats bank: [plaats 2] Factuur online
Abonnementsinformatie
(..)
Toestel: Blackberry Torch 9800
(..)
IMEI-nummer: [nummer 2]
MSISDN-nummer: [nummer 3]
2.3.
Bij het sluiten van de overeenkomst is een kopie gemaakt van het
legitimatiebewijs van [appellant] en van zijn bankpas van de ING Bank, met daarop de hiervoor in 2.3 vermelde gegevens. Op deze kopie is ook het in 2.3 vermelde woonadres en het e-mailadres van [appellant] met de hand bijgeschreven. Daarnaast is € 0,01 gepind met de bankpas van [appellant].
2.4.
T-Mobile heeft [appellant] vier facturen gestuurd (d.d. 20 december 2011,
24 januari 2011, 23 februari 2011 en 23 maart 2011) met een totaalbedrag van € 737,88. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
2.5.
In een aanvullend proces-verbaal van aangifte van de politie Amsterdam-
Amstelland van 19 januari 2011 dat is ondertekend door [appellant] is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Op 19 januari kwam mevrouw [X] aan de balie met het verzoek om een aanvullende aangifte op te nemen. Er bleek nog een mobiele telefoon op naam van haar zoon te zijn gezet, waar zij bij de vorige aangifte nog geen weet van had. Zij verklaarde het volgende:
(…)
Ook ben ik bij de winkel van Belcompany gelegen te [adres 2] geweest om een kopie op te halen van het contract, deze is bovenaan voorzien van het logo van KPN. Ook deze is bijgevoegd aan dit proces verbaal. Dit contract is ook op 18/12/2010 afgesloten om 13:43 en om 13:57 uur. Het betrof de volgende mobieltjes:
Blackberry Torch 9800
IMEI nummer: [nummer 4]
Nummer: [nummer 5]
Blackberry torch 9800
IMEI nummer: [nummer 6]
Nummer: [nummer 7]
2.6.
Op 31 maart 2011 heeft T-Mobile de overeenkomst wegens wanprestatie aan de
zijde van [appellant] ontbonden.
2.7.
Bij factuur van 7 april 2011 heeft T-Mobile de resterende abonnementsgelden bij
[appellant] in rekening gebracht, ten bedrage van € 1.895,28.
2.8.
Bij akte van cessie van 1 mei 2011 heeft T-Mobile (onder meer) haar vordering
op [appellant] gecedeerd aan Lindorff.
2.9.
Bij brieven van 23 april 2011, 6 mei 2011, 27 maart 2012, 16 augustus 2012 en
31 augustus 2012 heeft Lindorff [appellant] gesommeerd tot betaling van € 2.633,16 (€ 737,88 + € 1.895,28) aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
2.10.
Uit een aanvullend proces-verbaal van aangifte van de politie Amsterdam-
Amstelland van 22 november 2013, dat is ondertekend door [appellant], blijkt dat [appellant] op 14 januari 2011 het volgende heeft verklaard:
“Ik wil graag aangifte doen van fraude.
Ik zal u uitleggen wat er gebeurd is.
Op 10 januari 2011 kreeg ik een telefoonrekening via de post van mijn provider KPN met een Hi abonnement. Deze rekening stond op mijn naam en ook op mijn adres. Dit vond ik vreemd aangezien ik geen abonnement hebben lopen KPN of Hi. Ik zag verder dat ik een bedrag van 140,98 euro moest betalen. Tevens zag ik dat het rekeningnummer wat op de rekening stond overeenkwam met mijn eigen rekeningnummer.
Vervolgens heb ik samen met mijn moeder contact gezocht met KPN. Tijdens het gesprek zei men dat ik naar de winkel van KPN moest op het [adres 2]. Ik ben hierop naar de winkel van KPN gegaan. Echter men vertelde daar dat de winkel waar het abonnement was afgesloten bij de bel company.
Hierop zijn wij naar de bel company gegaan.
Men vertelde dat er twee blackberry’s waren besteld. Hierop heb ik aangegeven dat ik niet de persoon was die de telefoons en abonnementen had afgesloten. Bij de bel company hebben ze gelijk de twee nummers van de blackberry’s geblokkeerd.
Ik heb tevens een afdruk gekregen van de aanvraag mobiele telefoonaansluiting. Hierop staan alle gegevens van de telefoons. Ook de telefoonnummers en de imei-nummers.
Vandaag 14 januari 2011 kreeg de volgende acceptgiro binnen van KPN. Hierop stond dat ik een bedrag van € 508,27 moest betalen. Ook hier weet ik niks vanaf.
Tevens zag ik vandaag via mijn email dat ik ook een rekening krijg van T-Mobile. Ik had namelijk een mail van hun gehad dat ik ze moet betalen. Ik weet niet van wanneer die mail was. Ik weet alleen dat 219 a 220 euro moet betalen.
Het enige wat ik u kan vertellen dat ik in de maand december 2010 een mapje met mijn pasje kwijt was geraakt. In het mapje zaten mijn bankpas van ING en mijn identiteitskaart. Verder zaten er nog een aantal andere pasjes in. Dit zou allemaal in mijn mapje van mijn OV-chipkaart. Ik weet niet waar en wanneer precies ik dit mapje ben kwijtgeraakt.
Ik ben op een gegeven moment ziek geweest. Daarna heb ik mijn mapje terug gevonden. Althans ik stond op een treinstation in Hilversum. Ik werd toen ik werd aangesproken door een onbekend persoon. Deze vertelde mij dat hij mijn pasjes had gevonden in Amsterdam. Ik heb die dag mijn spullen terug gekregen op het station in Hilversum. Dit was ook ergens in december 2010. Ik heb nooit melding gemaakt van het feit dat ik mijn pasjes kwijt was.
Ik heb niemand toestemming gegeven om mijn persoonsgegevens te gebruiken.
(..)”
2.11.
In het onder 2.10 genoemde aanvullend proces-verbaal is voorts het volgende
vermeld:
“Hij [[appellant], hof] deed aanvullende aangifte ter zake overige fraude namens zichzelf en verklaard het volgende:

Het is nu twee jaar later dat ik aangifte heb gedaan. Ik ben nog steeds bezig met de zaak tegen de telefoonzaken. Mijn advocaat wil in hoger beroep gaan. Ik ben vergeten te zeggen in mijn vorige aangifte dat ik in het mapje, welke kwijt is geraakt, ook een kaartje had zitten. Op dit kaartje heb ik mijn pincode van mijn pinpas geschreven”.”

3.Beoordeling

3.1.
In dit geding vordert Lindorff dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van
€ 2.159,34 aan hoofdsom, rente en kosten. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van Lindorff in zoverre toegewezen, dat [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - is veroordeeld tot betaling aan Lindorff van € 1.927,64 aan hoofdsom vermeerderd met de contractuele rente ad 1% per maand vanaf 4 maart 2013 tot aan de voldoening, € 450,- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 609,72 aan contractuele rente tot 28 januari 2013, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn drie grieven op.
3.2.
Het onderhavige geschil betreft naar de kern genomen de vraag of [appellant] op
18 december 2010 de overeenkomst met T-Mobile heeft gesloten. [appellant] ontkent dit (in
grief 1) en stelt dat op die datum (onder meer) zijn identiteitskaart is gestolen althans dat hij zijn identiteitskaart is kwijtgeraakt, en dat een derde daarvan misbruik moet hebben gemaakt door daarmee de overeenkomst op [appellant]’s naam af te sluiten. Dit betekent dat de handtekening van [appellant] op de overeenkomst is vervalst, aldus [appellant]. Gelet op dit verweer van [appellant] draagt Lindorff de bewijslast van de door haar gestelde overeenkomst.
3.3.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat op grond van artikel 159 lid 2 van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is.
3.4.
Lindorff heeft ten bewijze van de echtheid van de handtekening van [appellant] het
volgende aangevoerd. De desbetreffende verkoopmedewerker heeft de identiteit van [appellant] vastgesteld aan de hand van de (foto op de) identiteitskaart van [appellant]. Voorts heeft deze verkoopmedewerker de handtekeningen op de identiteitskaart en de bankpas van [appellant] vergeleken met die op de overeenkomst. De handtekening op de overeenkomst vertoont sterke gelijkenis met de handtekeningen van [appellant] op zijn identiteitskaart en bankpas. Vervolgens is ter verificatie € 0,01 gepind met genoemde bankpas en [appellant] heeft niet betwist dat het in de overeenkomst vermelde woonadres en e-mailadres (die niet op de identiteitskaart of bankpas zijn vermeld) van hem zijn.
3.5.
Op grond van de door Lindorff aangevoerde omstandigheden - die door [appellant]
niet zijn betwist -, in onderlinge samenhang bezien, heeft Lindorff naar het oordeel van het hof voorshands voldoende bewijs geleverd van haar stelling dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] is. Het verweer van [appellant] dat op 18 december 2010 tevens een kaartje met zijn pincode is gestolen althans vermist is geraakt, hetgeen volgens [appellant] verklaart dat op die datum (ook) ter verificatie € 0,01 is gepind, kan zonder nadere toelichting of concrete onderbouwing (ten aanzien van bijvoorbeeld de reden waarom hij dit niet eerder heeft gemeld, terwijl hij blijkens het proces-verbaal van 22 november 2013 al tijdens zijn eerdere aangifte op de hoogte was van de vermissing van voornoemd kaartje met pincode), niet tot een ander oordeel leiden. Dit geldt temeer gezien het tijdsverloop tussen de (aanvullende) aangiftes van [appellant] alsmede de omstandigheid dat de aanvullende aangifte van 22 november 2013 is gedaan eerst nadat het bestreden vonnis was gewezen, en blijkens de inhoud daarvan is gedaan ten behoeve van het onderhavige hoger beroep. [appellant] zal worden toegelaten tot het leveren van verder tegenbewijs door getuigen. De zaak zal te dien einde naar de rol worden verwezen.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot verder tegenbewijs door getuigen, van de voorshands bewezen geachte stelling van Lindorff dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] is;
beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. R.H.C. van Harmelen, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] te dien einde uiterlijk op 2 december 2014 schriftelijk de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de door [appellant] voor te brengen getuigen in de periode van januari 2015 tot en met maart 2015 zal doorgeven aan het (enquêtebureau van het) hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H.C. van Harmelen en J.H. Huijzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.